De procedure CMA/A.2 Grondwater wijzigt
De procedure CMA/1/A.2 Grondwater wijzigt De wijzigingen betreffen het toepassingsgebied van de procedure en op de richtlijnen voor de staalname. In de aangepaste procedure zijn daarnaast voorbeelden toegevoegd voor de veldverslaggeving van de grondwaterstaalname en van de olierecuperatietest.
Toepassingsgebied
U past de procedure toe als u:
- in decretale bodemonderzoeken grondwaterverontreiniging afperkt;
- in decretale bodemonderzoeken de kwaliteitstoestand van het grondwater in beeld brengt;
- in bemalingsstudies gemiddelde grondwaterconcentraties bepaalt;
- in technische verslagen gemiddelde grondwaterconcentraties bepaalt in een kadastrale werkzone.
Richtlijnen voor de staalname
De procedure voorziet verschillende methodes om stalen van het grondwater te nemen. Het doel van het onderzoek bepaalt welke methode u moet toepassen.
1. Low flow sampling
Deze methode blijft de norm om in decretale bodemonderzoeken grondwaterverontreiniging af te perken of om een beeld van de kwaliteitstoestand van het grondwater te krijgen. De principes van deze methode wijzigen nagenoeg niet. U mag een staal nemen als het voorpomptraject voldoet aan deze voorwaarden:
- Het voorpompen gebeurt aan een constant laag debiet (0,1 – 0,5 l/min), dat de natuurlijke aanvulsnelheid van de watervoerende laag niet overschrijdt.
- Via een monitoringsreeks toont u aan dat de stabilisatie van de peildaling voldoet aan de criteria.
- U verwijdert het minimaal voor te pompen volume zoals beschreven in tabel 3 van de procedure.
- Via een monitoringsreeks toont u aan dat de stabilisatie van de veldparameters voldoet aan de criteria.
2. High flow sampling
U past deze methode toe als u de gemiddelde grondwaterconcentratie wilt bepalen in een bemalingsstudie of in een kadastrale werkzone.
Tijdens het voorpomptraject zorgt u ervoor dat:
- er geen turbulentie optreedt;
- het filtergedeelte van de peilbuis nooit aan de lucht wordt blootgesteld;
- u de peilbuis niet leegtrekt;
- u minstens vijf keer de in de peilbuis aanwezige waterkolom ververst;
- de stabilisatie van de veldparameters voldoet aan de criteria en u dit aantoont via een monitoringsreeks.
In deze scenario’s mag u deze methode niet toepassen:
- Tijdens het voorpompen worden drijflagen of andere waarneembare verontreinigingen aangetrokken.
- Het filtergedeelte wordt blootgesteld aan de lucht.
- De toestroming in de peilbuizen is slecht.
3. Peilbuizen met een slechte toestroming
We spreken van een peilbuis met slechte toestroming als de peildaling (ΔP) meer dan 50 cm bedraagt bij een pompdebiet van 0,1 l/min. U moet de oorzaak van de slechte toestroming nagaan.
Staalname is alleen toegestaan als de slechte toestroming het gevolg is van de lithologische eigenschappen van de omringende bodem.
Wat doet u als u een peilbuis met slechte toestroming vaststelt?
- Wordt de lithologie van de omringende bodem niet gekenmerkt door de aanwezigheid van voornamelijk siltig of kleiig materiaal? De slechte toestroom kan dan verklaard worden door een slechte plaatsing of door verzanding of verdichting van de filters door fouling. Staalname is alleen toegestaan als u de toestroming kunt herstellen. Lukt dat niet dan moet u de peilbuis buiten gebruik stellen en een nieuwe peilbuis plaatsen.
- Bestaat de lithologie van de omringende bodem hoofdzakelijk uit siltig of kleiig materiaal? Dan is de slechte toestroming mogelijk het gevolg van bodemspecifieke eigenschappen. Staalname is toegestaan. Let erop dat u een representatief staal neemt van het formatiewater en niet van het water aanwezig in de omstorting van de filter van de peilbuis.
- Wordt de bodem gekarakteriseerd door de aanwezigheid van zeer siltig of kleiig materiaal? Dan kunt u ervoor kiezen om de grondwaterstaalname te vervangen door bodemstaalname volgens procedure CMA/1/A.1. U voert de staalname uit op de diepte waarop u een filter zou plaatsen. U neemt een motivatie op in het bodemonderzoek.
Hou bij de grondwaterstaalname rekening met deze aandachtspunten:
- Gebruik staalnameslangen met een geringe diameter (4x6 mm). Voer de staalname uit volgens de methode voor low flow sampling.
- Is de peildaling kleiner dan 50 cm bij voorpompen met een debiet kleiner of gelijk aan 0,1 l/min én is het grondwaterpeil niet snijdend met de peilbuisfilter? Dan mag u staalname uitvoeren volgens de methode voor low flow sampling.
- Is de peildaling groter dan 50 cm bij een pompdebiet kleiner of gelijk aan 0,1 l/min? U kunt overwegen om boringen uit te voeren zodat u peilbuizen met een grotere diameter kunt plaatsen. Voldoet de peildaling bij voorpompen aan een peildaling ≤ 50 cm en is de grondwaterstand niet snijdend met de peilbuisfilter? Dan mag u de staalname uitvoeren volgens de methode voor low flow sampling.
- Bij peildalingen ≤ 50 cm met snijdende grondwaterstand of bij peildalingen > 50 cm kunt u een zogenaamde 24uur-staalname overwegen. Tijdens het voorpompen (low flow sampling) trekt u de peilbuisfilter leeg. Herstelt de waterkolom zich binnen de 24 uur voor minimaal 50% ten opzichte van de waterkolom voor afpompen? Voer de staalname uit volgens de procedure CMA/1/A.2 of gebruik passieve samplers (CMA/1/A.3). Is de waterkolom na 24 uur onvoldoende hersteld, dan kunt u alleen passieve samplers gebruiken voor de staalname.
4. Mobiliteit van puur product
De procedure voorziet nu ook een methode om op het terrein de mobiliteit van puur product te bepalen. Tijdens de uitvoering van de test houdt u hiermee rekening:
- Gebruik alleen snijdende peilbuizen.
- U moet beschikken over alle relevante gegevens van de peilbuis (boorgatdiameter, filterlengte, lengte aanwezige slibvang, …).
- U mag deze test ten vroegste zeven dagen na de plaatsing van de peilbuis uitvoeren.
Lees meer in het ontwerp van de gewijzigde procedure CMA/1/A.2.
Hebt u nog vragen?
Stel ze via kwaliteitsborging@ovam.be
Bodembeheer
- Adres
- Stationsstraat 110
2800 Mechelen
Route en bereikbaarheid - Telefoon
- 015/284 458