De consumptievoetafdruk
De consumptievoetafdruk meet de milieu-impact van ons materialengebruik
De binnenlandse materiaalconsumptie (Domestic Material Consumption of DMC) en de materialenvoetafdruk (o.a. Raw Material Consumption of RMC) zijn op massa gebaseerde indicatoren op macroniveau die informatie geven over de hoeveelheid materialen die we gebruiken. Informatie over de milieueffecten van onze materiaalconsumptie is echter ook essentieel voor het beleid rond duurzaam materialengebruik.
Het achtste EU Environmental Action Programme (8e EAP) roept op tot een aanzienlijke vermindering van de EU consumption footprint om deze zo snel mogelijk binnen de grenzen van de planeet te brengen. De consumptievoetafdruk meet de milieu- en klimaateffecten van de finale consumptie van goederen en diensten die binnen of buiten de EU-27 zijn geproduceerd. In opdracht van de OVAM berekende VITO dat de Vlaamse consumptievoetafdruk in 2019 15,9 miljoen punten of 2,4 punten per capita bedraagt. In vergelijking met de andere EU-27 landen is dit eerder aan de hoge kant.
De milieu-impact gemeten via de consumptievoetafdruk kan grotendeels toegewezen worden aan verschillende ‘gebruiksklare’ materiaalcategorieën. Een ‘gebruiksklaar materiaal’ is een materiaal dat door bedrijven als input gebruikt wordt voor verdere bewerking. Van de geaggregeerde milieu-impact kan 29 % worden toegeschreven aan fossiele brandstoffen en afgeleide producten (d.w.z. kunststoffen en chemicaliën), 26 % aan metalen, 23 % aan biomassa en 5 % aan niet-metaalhoudende mineralen. De rest (16 %) zijn milieueffecten veroorzaakt door de overige economie: 11 % door downstream activiteiten in de verwerkende sectoren (bv. assemblageactiviteiten) en 5 % door huishoudelijke activiteiten (bv. autorijden of verwarming van woningen).
Wanneer we de aandelen van de materiaalcategorieën vergelijken tussen de op massa gebaseerde materiaalindicatoren (DMC, RMC) en de consumptievoetafdruk zien we een verschillend beeld. De milieu-impact van niet-metaalhoudende mineralen is veel kleiner dan hun aandeel in de DMC en RMC. Voor metalen geldt het omgekeerde: de milieu-impact van gebruiksklare metalen is veel groter dan het aandeel van metalen in de DMC en RMC. Een vermindering in het gebruik van niet-metaalhoudende mineralen heeft dus een minder groot effect op de milieu-impact die daaraan is gekoppeld. Het gebruik van metalen verminderen heeft daarentegen wel een groter effect op de milieu-impact.
De dubbele groene en digitale transitie (twin transition) gaat gepaard met de verdere uitbouw van de strategische technologieën (zie o.a. European Critical Raw Material Act). Deze technologieën (bv. hernieuwbare energie) vergen meer grondstoffen, in grote mate kritieke metalen, waardoor de milieu-impact toeneemt. Om de milieu-impact van de andere materiaalcategorieën te verbeteren zijn er verschillende beleidsinitiatieven in uitvoering. De milieu-impact van fossiele grondstoffen wordt verwacht verder te dalen door de klimaatmaatregelen (bv. Vlaams Energie- en Klimaatplan) en de Europese Green Deal. De circulariteit van biomassa wordt verder verbeterd via de herziening van de kaderrichtlijn afval (bv. reductie voedselverlies) en op Vlaams niveau via het actieplan voedselverlies en biomassareststromen circulair. De milieu-impact van niet-metaalhoudende mineralen verminderen komt aan bod in het beleidsprogramma Op weg naar circulair bouwen (bv. meer hoogwaardige recyclage en hergebruik via selectieve sloop).
De Vlaamse consumptievoetafdruk is te hoog
De berekening van de Vlaamse consumptievoetafdruk vertrekt vanuit een consumptieperspectief waarin de milieueffecten van de hele levenscyclus van een product of dienst (winning van grondstoffen, productie, gebruiksfase, afvalfase) worden toegerekend aan het land waar het product of dienst wordt geconsumeerd. De milieueffecten van lokale productie ten behoeve van lokale consumptie en de productie van ingevoerde goederen die in Vlaanderen worden geconsumeerd (inclusief de buitenlandse voorketen) zijn dus in de analyse opgenomen, terwijl de effecten van de productie van uitgevoerde goederen dat niet zijn.
De consumptievoetafdruk vertrekt van meerdere milieu-impact indicatoren die elk focussen op een ander milieueffect (bv. klimaatverandering, verzuring, toxiciteit en uitputting van grondstoffen). Om de milieu-impact uit te drukken in één cijfer worden de verschillende milieu-impact indicatoren geaggregeerd tot één indicator via de Environmental Footprint (EF) methode.
Onderstaande figuur toont de totale Vlaamse consumptievoetafdruk opgesplitst over de verschillende milieu-impact categorieën. De consumptievoetafdruk bedroeg in 2019 15,9 miljoen punten of 2,4 punten per capita. De milieu-impact categorie met de grootste bijdrage is klimaatverandering (20,9 %), gevolgd door fijn stof (17,2 %) en uitputting fossiele grondstoffen (17,1 %) resp. mineralen en metalen (14,1 %).

In vergelijking met EU-27 landen is de Vlaamse consumptievoetafdruk eerder aan de hoge kant (zie Figuur 2). Het EU-27 gemiddelde bedroeg in 2019 1,96 punten per capita.

Niet-metaalhoudende mineralen dragen het minste bij aan de milieu-impact
De totale milieu-impact die hierboven berekend werd via de consumptievoetafdruk, kan verder worden toegewezen aan vier ‘gebruiksklare’ materiaalcategorieën (biomassa, metalen, niet-metaalhoudende mineralen en fossiele grondstoffen) en twee overige categorieën (overige economie en directe impact van huishoudens). Een ‘gebruiksklaar materiaal’ is een materiaal dat door bedrijven als input gebruikt wordt voor verdere bewerking. Deze materialen hebben dus al een aantal productiestappen doorlopen waarbij ook andere materiaalcategorieën gebruikt werden.
Milieueffecten veroorzaakt door alle upstream productiestappen worden toegewezen aan elk van de gebruiksklare materiaalcategorieën. Upstream productiestappen omvatten de volledige toeleveringsketen, dus bijvoorbeeld ook de productie van elektriciteit of fossiele brandstoffen wanneer die nodig is voor bepaalde productiestappen. Zo omvatten gebruiksklare materiaalcategorieën een mix van grondstoffen, tussenproducten en vervaardigde producten alsook een mix van primaire en secundaire materialen.
Onderstaande figuur (Figuur 3) is dezelfde als Figuur 1, maar nu is voor elke impactcategorie aangegeven hoeveel hiervan toegewezen is aan de 4 gebruiksklare materiaalcategorieën, overige economie en directe impact huishoudens. We merken het volgende:
- De bijdrage van niet-metaalhoudende mineralen (1-11 %) is veel kleiner dan de andere materiaalcategorieën.
- Biomassa domineert verschillende impactcategorieën en heeft een significante bijdrage bij de meest relevante impactcategorieën zoals klimaatverandering (18 %) en fijn stof (26 %). Daarnaast is het aandeel van biomassa aan verzuring (48 %), landgebruik (67 %) en eutrofiëring – zowel terrestrisch (57%), zowel als zoet water (45 %) – , als landgebruik (67 %) ook significant.
- Metalen hebben de grootste bijdrage aan uitputting van minerale grondstoffen (65 %), uitputting van fossiele grondstoffen (27%), en productie fijn stof (27 %), niet-kankerverwekkende humane toxiciteit niet-kanker (63 %) en klimaatverandering (9 %).
- Fossiele brandstoffen domineren de effecten van uitputting fossiele grondstoffen (57 %) en in mindere mate klimaatverandering (22 %), fijn stof (22 %) en uitputting minerale grondstoffen (25 %).


Het aandeel van de materiaalcategorieën verschilt op basis van Massa versus milieu-impact
De aandelen van de 4 gebruiksklare materialencategorieën in de Vlaamse consumptievoetafdruk kunnen vergeleken worden met de aandelen van dezelfde materiaalcategorieën in de DMC en RMC. Belangrijk hierbij is dat de definitie van de materiaalcategorieën verschilt tussen beide. De DMC en RMC willen de indeling in materiaalcategorieën zo zuiver mogelijk definiëren en vertrekken vanuit de ontginning van materialen. De materialen in de gebruiksklare materiaalcategorieën hebben al een aantal productiestappen doorlopen, waarbij ook andere materiaalcategorieën gebruikt werden. Terwijl de economie-brede materiaalindicatoren vooral een antwoord willen bieden op de vraag hoeveel materialen de samenleving nodig heeft, brengen indicatoren die gebruik maken van de definitie van gebruiksklare materialen (bv. consumptievoetafdruk) de milieu-impact van deze materialenvraag in kaart.
De vergelijking tussen de aandelen van de materiaalcategorieën in elk van deze indicatoren (zie Figuur 5) illustreert dat de op massa gebaseerde materiaalindicatoren (bv. DMC en RMC) in grote mate bepaald worden door niet-metaalhoudende mineralen en fossiele energiedragers. In de DMC (2019-data) hebben de niet-metaalhoudende mineralen een aandeel van 36% en fossiele energiedragers een aandeel van 34%. In de RMC (2019-data) is het aandeel niet-metaalhoudende mineralen 30% en het aandeel fossiele energiedragers 35%.
Kijken we naar de milieu-impact (consumptievoetafdruk), dan is het belang van de materiaalcategorieën verschillend: ongeveer 84% van de totale milieuvoetafdruk van de Vlaamse eindconsumptie kan worden toegewezen aan gebruiksklare materialen. Fossiele energiedragers dragen voor 35% bij aan de milieuvoetafdruk van gebruiksklare materialen, biomassa voor 28%, metalen voor 31% en niet-metaalhoudende mineralen voor slechts 6%.
Hieruit volgt dat de milieu-impact van niet-metaalhoudende mineralen veel kleiner is dan hun aandeel in de DMC en RMC. Voor metalen is het omgekeerd: de milieu-impact die veroorzaakt wordt tijdens de productieketen van gebruiksklare metalen is veel groter dan het aandeel van metalen in de DMC en RMC. Een gevolg hiervan is bijvoorbeeld dat een vermindering in het gebruik van niet-metaalhoudende mineralen een minder groot effect heeft op de milieu-impact die daaraan is gekoppeld. Verminderen van het gebruik van metalen heeft daarentegen wel een meer significant effect op milieu-impactreductie.

Bronnen
Downloads
Team Onderzoek en Monitoring
- Adres
- Stationsstraat 110
2800 Mechelen
Route en bereikbaarheid