Circulaire materialenverhalen

De Vlaamse kringloopeconomie vertaalt zich nog niet in een verlaagde materiaalimpact

We slagen er steeds beter in om materialen in de kringloop te houden. Dat blijkt uit het OVAM-rapport Naar een circulaire economie monitor voor Vlaanderen: een eerste invulling door de OVAM. Onze hergebruik- en recyclagecijfers gaan verhogen en behoren tot de beste van Europa. We produceren steeds meer nieuwe grondstoffen uit afval en gebruiken die om steeds meer primaire grondstoffen te vervangen. De hergebruik- en recyclagesector groeit ook in aantal jobs. De tewerkstelling in de ‘circulaire sectoren’ stijgt zelfs twee keer sneller dan het Vlaamse gemiddelde.

Daar tegenover staat dat onze kringloopeconomie er nog niet in slaagt het totale verbruik van grondstoffen (direct en indirect) door onze economie te doen dalen. Dat is een van de conclusies van de studie Material flow analysis – Flanders 2002-2018 van het Steunpunt Circulaire Economie. Integendeel: als gevolg van de groeiende bevolking en de groeiende economische activiteit in Vlaanderen vraagt onze economie steeds méér primaire grondstoffen. Er is dus nog geen sprake van een ontkoppeling tussen economische groei en materialenvoetafdruk.

Hoe beperken we de materiaalimpact? Door een verminderd en efficiënter gebruik van primaire grondstoffen en door de materiaalkringlopen te sluiten. De omslag naar een circulaire economie is maar mogelijk als de consument zijn behoeften vervult met minder productgebruik en als de industrie de efficiëntie van haar productieprocessen verhoogt én haar inkomstenmodel baseert op een kwaliteitsvolle dienstverlening met minder grondstoffengebruik.

Die evoluties zijn geen bedreigingen voor onze economie en onze levensstijl, maar juist kansen om enerzijds de milieudoelstellingen te halen – mét behoud of zelfs een stijging van de levenskwaliteit – en anderzijds de competitiviteit van onze ondernemingen te doen stijgen.

Voor meer inzichten in de materialenvoetafdruk, lees ook De materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie is te hoog om duurzaam te zijn op de OVAM website.


De materiaalinzet in de Vlaamse economie stijgt

Met “Vlaamse materiaalinzet” bedoelen we alle materialen die fysiek de Vlaamse economie binnen komen voor productie en consumptie, als grondstof, halffabricaat of afgewerkt product. De inzet van materialen in de Vlaamse economie gaat sinds 2002 in stijgende lijn (cijfers voor 2017 en 2018 zijn een voorlopige schatting). De verhouding tussen Vlaamse ontginning en import illustreert hoe afhankelijk we zijn van de import van grondstoffen, halffabricaten en afgewerkte producten om onze economie te doen draaien. De stijging van de import van materialen was groter dan de beperkte daling van de Vlaamse ontginning. Bijgevolg is Vlaanderen nog afhankelijker geworden van het buitenland, zowel voor biomassa als voor niet-metallische mineralen.

In een circulaire economie daalt de materiaalinzet. Een groot deel van de import van materialen is echter bedoeld voor de productie van halffabricaten en afgewerkte producten die opnieuw worden uitgevoerd naar het buitenland.

De Vlaamse materiaalconsumptie daalt per inwoner

Door de uitvoer van materialen, als halffabricaat of afgewerkte product, in mindering te brengen van de materiaalinzet verkrijgen we de Vlaamse materiaalconsumptie of Domestic Material Consumption (DMC). Dat is de hoeveelheid materialen die de Vlaamse economie direct consumeert. De Vlaamse materiaalconsumptie is een belangrijke maat voor de toekomstige hoeveelheid afval en emissies, aangezien alle geconsumeerde materialen vroeg of laat veranderen in afval of emissies.

De Vlaamse materiaalconsumptie bleef eerder constant tussen 2002 en 2018. De uitvoer van materialen is in dezelfde periode gestegen (cijfers voor 2017 en 2018 zijn een voorlopige schatting). De materiaalinzet van de Vlaamse economie is dus voornamelijk gestegen om te exporteren, niet om te consumeren in Vlaanderen. Per inwoner is de materiaalconsumptie zelfs gedaald met 7 procent, van 21,8 naar 20,2 ton per inwoner (niet weergeven in de figuur).

De daling van de materiaalconsumptie per inwoner in de EU-28 (10 procent) is groter dan in Vlaanderen (7 procent). We vergelijken hier enkel de trends en niet de werkelijke waarden. Vergelijking met andere landen en regio’s vereist de nodige voorzichtigheid. Verschillende factoren spelen een rol: grootte en productiviteit van een economie, inwonersaantal en -dichtheid, consumptiepatronen, klimaat, de samenstelling (type activiteiten) van een economie, de beschikbaarheid van grondstoffen of alternatieve grondstoffen en de beschikbare technologieën.

In een circulaire economie daalt de materiaalconsumptie. Het gewicht van de halffabricaten en eindproducten is echter slechts een deel van de grondstoffen die nodig waren om deze te maken. De materiaalconsumptie kijkt enkel naar de werkelijk verhandelde producten wanneer ze de grenzen oversteken. De Vlaamse materialenvoetafdruk daarentegen houdt ook rekening met de indirecte grondstoffen die nodig waren en stelt de uitdaging van een circulaire economie helder …

De Vlaamse materialenvoetafdruk stijgt

Door de verhandelde goederen en diensten om te rekenen naar de hoeveelheid grondstoffen die nodig waren om ze te produceren, verkrijgen we de Vlaamse materialenvoetafdruk of Raw Material Consumption (RMC). De materialenvoetafdruk beschrijft de grondstoffen die direct én indirect nodig waren in de volledige productieketen voor de Vlaamse consumptie. De materialenvoetafdruk laat toe om de globale impact van de finale consumptie binnen Vlaanderen te becijferen.

Daarvoor worden meer dan 9.000 handelsstromen omgezet naar ontgonnen grondstoffen met behulp van minder dan 200 coëfficiënten. Bijgevolg is de schatting van de materialenvoetafdruk minder betrouwbaar dan deze van de materiaalconsumptie. Het is dus belangrijker om het voortschrijdend gemiddelde op te volgen dan om de absolute waarde van elk jaar te evalueren.

Het voortschrijdend gemiddelde van de Vlaamse materialenvoetafdruk steeg tussen 2010 en 2018 van 176 miljoen ton naar 191 miljoen ton (of 3 procent). Het verschil tussen de Vlaamse materiaalconsumptie en materialenvoetafdruk wordt groter. Een mogelijke verklaring voor deze groter wordende kloof is de uitbesteding van materiaalintensieve stappen naar het buitenland. Uitbesteding naar het buitenland veroorzaakt namelijk een afname van de materiaalconsumptie, maar niet van de materialenvoetafdruk.

In tegenstelling tot Vlaanderen, is de materialenvoetafdruk van de EU-28 gedaald (4 procent). Zoals eerder vermeld, vergelijken we enkel de trends en niet de werkelijke waarden.

In een circulaire economie daalt de materialenvoetafdruk. De grootte van de economie beïnvloedt zowel de materiaalconsumptie als de materialenvoetafdruk. Hoe efficiënt een economie omgaat met materialen wordt vaak gemeten aan de hand van productiviteitsindicatoren.

Economie ontkoppelt zich van de materiaalconsumptie, niet van de materialenvoetafdruk

Door de grootte van de economie te delen door de materiaalconsumptie (DMC) of de materialenvoetafdruk (RMC) verkrijgen we efficiëntie- of productiviteitsindicatoren. Deze meten het vermogen om met minder materiaal dezelfde economische output te produceren of aan dezelfde behoeften te voldoen. Een stijging van de productiviteit wijst op een verbetering van de milieu- en economische prestaties, en dus van het concurrentievermogen. De grootte van de economie wordt gemeten door het bruto binnenlands product (BBP in euro’s).

De Vlaamse economie als geheel ontkoppelt zich van de materiaalconsumptie. De Vlaamse economie groeit met andere woorden sneller dan de materiaalconsumptie. Om dezelfde output te produceren zijn er minder materialen nodig dan voordien. Dit kan verklaard worden door een verhoogde efficiëntie van de Vlaamse economie, maar ook door een verschuiving naar een economie met een grotere dienstensector en de uitbesteding van materiaalintensieve productiestappen naar het buitenland. Wat we ook zien in de verhouding tussen het BBP en de materialenvoetafdruk. De Vlaamse economie ontkoppelt zich namelijk niet van de materialenvoetafdruk. Om dezelfde output te produceren zijn er nog steeds evenveel directe én indirecte grondstoffen nodig. Als de economie zich zou ontkoppelen van de materialenvoetafdruk zou de verhouding tussen het BBP en de materialenvoetafdruk stijgen.

Conclusie: In een circulaire economie ontkoppelt de economie zich zowel van de materiaalconsumptie als van de materialenvoetafdruk.

Ook in de EU-28 zien we een duidelijk ontkoppeling tussen de economie en de materiaalconsumptie. De ontkoppeling tussen de economie van de EU-28 en haar materialenvoetafdruk is eerder beperkt. Zoals eerder vermeld, vergelijken we enkel de trends en niet de werkelijke waarden.


Bronnen

Eurostat (2019). Material flow accounts in raw material equivalents - modelling estimates (env_ac_rme).

Steunpunt Circulaire Economie (2020). Material flow analysis – Flanders 2002-2018. VITO in opdracht van Steunpunt Circulaire Economie, OVAM & EWI. Mol.

OVAM (2020). Naar een circulaire economie monitor voor Vlaanderen: een eerste invulling door de OVAM. OVAM, Mechelen.

Team Onderzoek en Monitoring