Circulaire materialenverhalen

Update van de Vlaamse materiaalindicatoren tot 2023

De materiaalinzet in de Vlaamse economie stijgt

Responsive Image
Vlaamse materiaalinzet (som van Vlaamse ontginning en import van materialen), in miljoen ton. Bron: VITO (2025)
Responsive Image
Grondstofafhankelijkheid van Vlaanderen. Bron: VITO (2025)
Met Vlaamse materiaalinzet (Direct Material Input of DMI) bedoelen we alle materialen die fysiek de Vlaamse economie binnenkomen voor productie en consumptie, als grondstof, halffabricaat of afgewerkt product. De inzet van materialen in de Vlaamse economie (DMI) kent een stijgende trend tussen 2010 en 2023 (+16 %). In 2020 kende de import van materialen een tijdelijke daling omwille van de coronacrisis. In 2021 en 2022 steeg de import van materialen opnieuw, terwijl in 2023 de import daalde. 

De verhouding tussen Vlaamse ontginning en import illustreert hoe afhankelijk we zijn van de import van grondstoffen, halffabricaten en afgewerkte producten om onze economie te doen draaien. De stijging van de import van materialen in de periode 2010-2023 (+22 %) was groter dan de daling van de Vlaamse ontginning (-13 %). Vlaanderen verwerkt dus meer materialen én is meer afhankelijk geworden van het buitenland wat betreft materialen, zowel voor biomassa als voor niet-metaalhoudende mineralen. 

In een circulaire economie zou de globale materiaalinzet moeten dalen. Een groot deel van de import van materialen is echter bedoeld voor de productie van halffabricaten en afgewerkte producten die opnieuw worden uitgevoerd naar het buitenland. Dit wordt in mindering gebracht bij de berekening van de Vlaamse materiaalconsumptie.

De Vlaamse materiaalconsumptie stijgt

Responsive Image
Vlaamse materiaalconsumptie (DMC) en uitvoer van materialen in miljoen ton. Bron: VITO (2025)
Responsive Image
Europese en Vlaamse materiaalconsumptie per inwoner (DMC) (index 2010). Bron: VITO (2025) & Eurostat
Door de uitvoer van materialen, als halffabricaat of afgewerkte product, in mindering te brengen van de materiaalinzet (DMI) verkrijgen we de Vlaamse materiaalconsumptie of Domestic Material Consumption (DMC). Dat is de hoeveelheid materialen die de Vlaamse economie direct consumeert. De Vlaamse materiaalconsumptie is een belangrijke maatstaf voor de toekomstige hoeveelheid afval en emissies, aangezien alle geconsumeerde materialen vroeg of laat veranderen in afval of emissies. 

Na een stijging in 2011, daalt de Vlaamse materiaalconsumptie tot 2016. Vanaf 2017 kent de Vlaamse materiaalconsumptie een stijgende trend, evenwel met jaar op jaar dalingen in het jaar 2018, 2020 en 2023. In 2021 zien we een sterke stijging van de DMC die verklaard kan worden door enerzijds het herstel na corona en anderzijds door de rol van de haven van Zeebrugge als centrum voor aardgasimport [1]. In de periode 2010-2023 is de Vlaamse materiaalconsumptie met 11 % gestegen. De uitvoer van materialen is ook gestegen in de periode 2010-2023 (+21 %). 
De figuren van de DMC rechtsboven vertonen een gelijkenis met de bevindingen van de Europese consumptievoetafdruk die de milieu- en klimaateffecten van de consumptie van de inwoners van de EU meet (EEA, 2024). De afname tussen 2011 en 2016 wordt gekenmerkt door een lichte toename in consumptie-uitgaven, die ruimschoots wordt overtroffen door verbeteringen in productie-efficiëntie waardoor minder materialen worden gebruikt. Na 2016 stijgen echter de consumptie-uitgaven aanzienlijk, zowel in euro's als in hoeveelheid.

De Vlaamse materiaalconsumptie per inwoner kent een gelijkaardige evolutie in de periode 2010-2023: deze indicator daalt van 25,6 ton per inwoner in 2010 naar 22,7 ton per inwoner in 2016. Vanaf 2017 is de trend eerder stijgend tot opnieuw 26,2 ton per inwoner in 2023. De materiaalconsumptie per inwoner in de EU-27 kent eveneens een dalende trend tot 2016, maar vanaf 2017 blijft de trend eerder stabiel. We vergelijken hier enkel de trends en niet de werkelijke waarden. Vergelijking met andere regio's en landen vereist de nodige voorzichtigheid. Verschillende factoren spelen een rol: grootte en productiviteit van een economie, inwonersaantal en -dichtheid, consumptiepatronen, klimaat, de samenstelling (type activiteiten) van een economie, de beschikbaarheid van grondstoffen of alternatieve grondstoffen en de beschikbare technologieën.

In een circulaire economie daalt de globale materiaalconsumptie. Het gewicht van de halffabricaten en eindproducten is maar een deel van het totaal aan grondstoffen dat nodig was om deze te maken. De materiaalconsumptie kijkt enkel naar de werkelijk verhandelde producten wanneer ze de grenzen oversteken. De Vlaamse materialenvoetafdruk daarentegen houdt ook rekening met de indirecte grondstoffen die nodig waren. 
 

[1] De stijging in de invoer van fossiele energiedragers sinds 2021 kan verklaard worden doordat de haven van Zeebrugge sinds 2020 de plaats is waar Siberisch vloeibaar aardgas wordt doorgevoerd, zowel naar bestemmingen binnen de EU als bestemmingen buiten de EU. Vanaf 26 maart 2025 is er een verbod op de doorvoer van Russisch gas naar niet-EU partijen, waardoor we verwachten een daling te zien in de data vanaf 2025.

De Vlaamse materialenvoetafdruk per inwoner daalt

Responsive Image
Voortschrijdend gemiddelde (N=3 jaar) Vlaamse materialenvoetafdruk (RMC) en materiaalverbruik (DMC) in miljoen ton. Bron: VITO (2025)
Responsive Image
Trend Europese en Vlaamse materialenvoetafdruk (RMC) per inwoner (index 2012). Voortschrijdend gemiddelde voor Vlaanderen. Bron: VITO (2025)
Door de verhandelde goederen en diensten om te rekenen naar de hoeveelheid grondstoffen die nodig was om ze te produceren, verkrijgen we de Vlaamse materialenvoetafdruk of Raw Material Consumption (RMC). De materialenvoetafdruk beschrijft de grondstoffen die direct én indirect nodig waren in de volledige productieketen voor de Vlaamse consumptie. De materialenvoetafdruk laat toe om de globale impact van de finale consumptie binnen Vlaanderen te becijferen. 

Daarvoor worden meer dan 9 000 handelsstromen (op het niveau van producten) omgezet naar ontgonnen grondstoffen met behulp van 182 RME-categorieën [2] (op het niveau van productgroepen). Bijgevolg is de schatting van de materialenvoetafdruk minder betrouwbaar dan deze van de materiaalconsumptie. Het is dus belangrijker om het voortschrijdend gemiddelde op te volgen dan de absolute waarde van elk jaar te evalueren.

Het voortschrijdend gemiddelde van de Vlaamse materialenvoetafdruk daalde tussen 2012 en 2016 van 224 miljoen ton naar 212 miljoen ton. Na een stijging in 2017 en 2018 kent het voortschrijdend gemiddelde een dip in 2020 van 206 miljoen ton. Vanaf 2021 stijgt het voortschrijdend gemiddelde van de materialenvoetafdruk naar 215 miljoen ton in 2023. Over de periode 2012-2023 is het voortschrijdend gemiddelde van de materialenvoetafdruk met 4 % gedaald. 

Uitgedrukt per inwoner daalt het voortschrijdend gemiddelde van de materialenvoetafdruk met 10 % tussen 2012 (35,3 ton per inwoner) en 2023 (31,7 ton per inwoner). De materialenvoetafdruk van de EU-27 per inwoner blijft in de periode 2012-2023 stabieler (-2 %), met ook een daling in het coronajaar 2020. Zoals eerder vermeld, vergelijken we enkel de trends en niet de werkelijke waarden.

In een circulaire economie daalt de materialenvoetafdruk. De grootte van de economie beïnvloedt zowel de materiaalconsumptie als de materialenvoetafdruk. Hoe efficiënt een economie omgaat met materialen wordt vaak gemeten aan de hand van productiviteitsindicatoren.
 

[2] De Eurostat methodologie gebruikt RME-coëfficiënten om invoer en uitvoer om te zetten in Raw Material Equivalents (RME) of voetafdrukken. Hierbij worden alle materialen meegerekend die nodig zijn in de voorste schakels voor de invoer en uitvoer van producten. Deze RME-coëfficiënten zijn beschikbaar voor 182 productgroepen. 

Economie ontkoppelt zich van de materiaalconsumptie en van de materialenvoetafdruk

Responsive Image
Vlaamse materiaalproductiviteit, gemeten als het bbp ten opzichte van de materiaalconsumptie (DMC) in euro per kilogram in kettingvolumes. Bron: VITO (2025)
Responsive Image
Trend Vlaamse materiaalproductiviteit, gemeten als het bbp ten opzichte van de materialenvoetafdruk (RMC) in euro per kilogram in kettingvolumes (voortschrijdend gemiddelde, N=3 jaar). Bron: VITO (2025)
Door de grootte van de economie te delen door de materiaalconsumptie (DMC) of de materialenvoetafdruk (RMC) verkrijgen we efficiëntie- of productiviteitsindicatoren. Deze meten het vermogen om met minder materiaal dezelfde economische output te produceren of aan dezelfde behoeften te voldoen. Een stijging van de productiviteit wijst op een verbetering van de milieu-economische prestaties, en dus van het concurrentievermogen. De grootte van de economie wordt gemeten door het bruto binnenlands product [3] (bbp in euro’s).

In een circulaire economie ontkoppelt de economie zich zowel van de materiaalconsumptie als van de materialenvoetafdruk.

De Vlaamse economie als geheel ontkoppelt zich op relatieve wijze van de materiaalconsumptie in de periode 2010-2023. De Vlaamse economie groeit in deze periode (+24 %), terwijl de materiaalconsumptie minder snel toeneemt (+11 %). In de trend van deze productiviteitsindicator zien we een stijging tot 2016 gevolgd door een daling tot 2021. In 2022 en 2023 stijgt de productiviteit opnieuw. 

In de periode 2012-2023 zien we een absolute ontkoppeling tussen de economie en de materialenvoetafdruk. Het voortschrijdend gemiddelde van de materialenvoetafdruk daalt (-4 %) terwijl het bbp toeneemt (+22 %). Om dezelfde output te produceren zijn er minder directe én indirecte grondstoffen nodig. Hierdoor stijgt de verhouding tussen het bbp en de materialenvoetafdruk. 

Ook in de EU-27 zien we een ontkoppeling tussen de economie en zowel de materiaalconsumptie als de materialenvoetafdruk. Zoals eerder vermeld, vergelijken we enkel de trends en niet de werkelijke waarden.
 

[3] Bbp omvat de gehele economie, terwijl de materiaalconsumptie het materiaalverbruik voor de export niet meeneemt. Toch is materialenproductiviteit uitgedrukt als bbp/DMC een algemeen aanvaarde indicator, onder meer gepubliceerd door Eurostat en het EMA. 

Responsive Image
Trend Europese en Vlaamse materiaalproductiviteit, gemeten als bbp ten opzichte van materiaalconsumptie (index 2010). Bron: VITO (2025) & Eurostat
Responsive Image
Trend Europese en Vlaamse materiaalproductiviteit, gemeten als bbp ten opzichte van materialenvoetafdruk (index 2012). Bron: VITO (2025) & Eurostat

Bronnen

Lize Borms, Maarten Christis en An Vercalsteren (VITO) (2025), Macro-economische indicatoren voor materiaalstromen in Vlaanderen update tot 2023, VITO in opdracht van de OVAM. Raadpleegbaar via https://ovam.vlaanderen.be/materiaalstroomrekeningen-voor-de-gehele-economie

EEA. (2024). Consumption footprint Europe: top-down approach. Raadpleegbaar via https://www.eea.europa.eu/en/analysis/indicators/consumption-footprint-based-on-life

Eurostat datasets (2025):
  • Material flow accounts in raw material equivalents - modelling estimates (env_ac_rme)
  • Material flow accounts (env_ac_mfa)
  • Gross domestic product (GDP) at current market prices by NUTS 2 regions (nama_10r_2gdp)
  • GDP and main components (output, expenditure and income) (nama_10_gdp)


Download hieronder de inhoud van deze pagina in pdf-formaat. 

Team Onderzoek en Monitoring