Circulaire materialenverhalen

Input-output analyse helpt evoluties in de Vlaamse materialenvoetafdruk te verklaren

Om de globale milieu-impact van de Vlaamse consumptie te meten, gebruiken we voetafdrukindicatoren. Vlaanderen heeft een open economie gekenmerkt door een grote import en export van grondstoffen en producten. Om te voldoen aan onze behoeftes zijn we in Vlaanderen sterk afhankelijk van buitenlandse grondstoffen en producten. Als we ons enkel focussen op de milieu-uitdagingen binnen Vlaanderen bestaat het gevaar dat we de milieu-impact van onze consumptie gaan verschuiven naar het buitenland via internationale handel. Ook bestaat het risico dat we de milieuwinsten van meer hergebruik en recyclage onderschatten.

De materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie is het totaal aan primaire grondstoffen die wereldwijd ontgonnen worden voor deze Vlaamse consumptie. De primaire grondstoffen zijn mineralen, fossiele grondstoffen, biomassa en metalen. De Vlaamse consumptie omvat alle producten die in Vlaanderen geconsumeerd worden, ongeacht of de producten geproduceerd zijn in Vlaanderen of geïmporteerd zijn. De materialenvoetafdruk houdt ook rekening met alle stroomopwaartse productieketens en het handelsverkeer voorafgaand aan deze consumptie.

In opdracht van de OVAM berekende VITO een update van de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie, zowel via input-output analyse (IO-analyse) als via de Eurostat-methodologie (Macro-economische indicatoren voor materiaalstromen in Vlaanderen). De focus van dit Circulair Materialenverhaal ligt op de berekening van de materialenvoetafdruk via IO-analyse. Voor meer inzicht in de materialenvoetafdruk via de Eurostat-methodologie, verwijzen we naar de Update van de Vlaamse materiaalindicatoren.

De Vlaamse materialenvoetafdruk moet dalen. Vlaanderen mikt tegen 2030 op een afname van de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie met 30 % (Vlaams Energie- en Klimaatplan 2021-2030; Beleidsnota Omgeving 2024-2029). Deze doelstelling is enkel realiseerbaar door minder en efficiënter gebruik van primaire grondstoffen en door het sluiten van de materiaalkringlopen.

Naast de materialenvoetafdruk, worden ook andere voetafdrukindicatoren van de Vlaamse consumptie berekend zoals de koolstofvoetafdruk en de biodiversiteitsvoetafdruk. Deze voetafdrukindicatoren zijn ook onderling met elkaar verbonden. Zo heeft bijvoorbeeld de manier waarop we omgaan met materialen (ontginning, transport, bewerking …) invloed op broeikasgasemissies, biodiversiteitverlies, bodem- en waterverontreiniging ...

De materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie kent een afwisselend verloop

De materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie op basis van IO-analyse is berekend voor de tijdsreeks 2015-2019. Hiervoor is een tijdreeks van het Vlaamse input-outputmodel gemodelleerd op basis van het laatst beschikbare interregionale IO-model (2015). Er is ook een eerste inschatting gemaakt voor de materialenvoetafdruk van 2020, 2021 en 2022 op basis van veranderingen in het volume van de finale consumptie en een lineaire extrapolatie van de materiaalintensiteit. 

De evolutie van de materialenvoetafdruk van de totale Vlaamse consumptie (m.u.v. de veranderingen in voorraden)¹ toont een licht afwisselend verloop zonder duidelijke trend: in 2015 bedraagt de totale materialenvoetafdruk 158 miljoen ton of 24,5 ton per capita, in 2022 is dit 157,7 miljoen ton of 23,5 ton per capita. De extrapolatie naar 2020 tot en met 2022 toont dat de daling door de afgenomen consumptie in 2020 ten gevolge van COVID-19 tijdelijk is. In 2021 en 2022 stijgt de materialenvoetafdruk opnieuw: van 22,8 ton per capita in 2020 naar 23,6 en 23,5 ton per capita in 2021 en 2022.
 

¹ Daar deze producten sterk gelinkt worden aan uitvoer, geven we de voorkeur eraan om deze niet op te nemen in de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie. De impact wordt wel weergegeven als we de verschillende consumptiecategorieën opsplitsen. Het sterk wisselend verloop van deze categorie bemoeilijkt de interpretatie van de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie. De fluctuaties zijn o.a. het gevolg van bedrijfsvoering en (globale) prijsveranderingen, maar zijn niet het direct gevolg van consumptieveranderingen. 

Responsive Image

Evolutie van de materialenvoetafdruk van de totale Vlaamse consumptie m.u.v. de veranderingen in voorraden, 2015-2022, in miljoen ton (balk) en ton per capita (lijn). 
Bron: Eigen berekening op basis van het Vlaamse input-output model gekoppeld met EXIOBASE v3.8.2 en EORA (v.199.82). 
*2020-2022 houdt enkel rekening met de verandering in het volume van de finale consumptie en een lineaire extrapolatie van de materiaalintensiteit.

De materialenvoetafdruk is opgebouwd uit vier materiaalcategorieën, namelijk biomassa (bv. hout, granen, stro), metaalertsen (bv. ijzer, koper, lood), niet-metaalhoudende mineralen (bv. zand, grind, klei) en fossiele energiedragers (bv. aardgas, aardolie, steenkool). De onderlinge verhoudingen van de materiaalcategorieën blijft over de jaren ongeveer gelijk. In 2015 bedraagt het aandeel van de niet-metaalhoudende mineralen 75 %, gevolgd door metaalertsen (9 %), fossiele energiedragers (9 %) en tot slot biomassa (7 %). In 2022 steeg de bijdrage van de niet-metaalhoudende mineralen verder naar 77 %. Het aandeel van metaalertsen daalde tot 7 %. Het aandeel fossiele energiedragers en biomassa blijft hetzelfde.
Responsive Image

Evolutie van de materialenvoetafdruk van de totale Vlaamse consumptie (m.u.v. veranderingen in voorraden) per materiaalcategorie, 2015-2022, in miljoen ton.
*2020-2022  houdt enkel rekening met de verandering in het volume van de finale consumptie en een lineaire extrapolatie van de materiaalintensiteit.

Consumptie door huishoudens en investeringen maken het grootste deel uit van de materialenvoetafdruk

De materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie kunnen we opsplitsen in verschillende finale vraagcategorieën:
  • Consumptie door huishoudens;
  • Consumptie door overheden (dit zijn producten die door de overheid ten dienste worden gesteld van de samenleving of producten waarvoor de overheid betaalt ten gunste van huishoudens zoals o.a. gezondheidszorg, onderwijs en defensie);
  • Consumptie door instellingen zonder winstoogmerk (IZW’s) ten behoeve van huishoudens;
  • Veranderingen in voorraden;
  • Investeringen door bedrijven, overheden en huishoudens in vaste activa. 
Investeringen door huishoudens in vaste activa omvatten enkel de investeringen in woongelegenheden; investeringen door bedrijven in vaste activa omvatten investeringen in machines, gebouwen, etc. Belangrijk om op te merken is dat de consumptieve bestedingen door huishoudens, door overheden en door IZW’s afhankelijk zijn van de populatie. De overige categorieën daarentegen (investeringen in vaste activa en veranderingen in voorraden) zijn afhankelijk van de samenstelling en grootte van de economie.

Het grootste deel van de materialenvoetafdruk van de totale Vlaamse consumptie kan toegeschreven worden aan de consumptieve bestedingen door huishoudens (excl. investeringen in woongelegenheden) en investeringen in vaste activa. In 2019 bedroeg het aandeel huishoudens 43 % en het aandeel investeringen 41 %. De consumptieve bestedingen door overheden vormen in 2019 11 % van het totaal. De consumptieve bestedingen door IZW’s zijn nagenoeg afwezig, aangezien het hier over dienstverlening gaat. Opvallend zijn de grote jaarlijkse veranderingen in het aandeel van de veranderingen in voorraden, dat varieert tussen de 1 % en de 17 %.

Als we de evolutie per finale vraagcategorie bekijken in de periode 2015-2022, lijkt de materialenvoetafdruk van huishoudens een dalende trend te vertonen, maar met schommelingen tussen de jaren. De materialenvoetafdruk van de bestedingen door de overheden kent een meer stabiele en stijgende trend. De investeringen in vaste activa fluctueren sterk waardoor het moeilijk is om een trend af te leiden. De evolutie van de materialenvoetafdruk van de verandering in voorraden toont een zeer sterk wisselend verloop. Een lineaire trend op basis van dit beperkt aantal datapunten toont een stijgende trend.
Responsive Image

Evolutie van de materialenvoetafdruk van de totale Vlaamse consumptie per finale vraagcategorie, 2015-2022, in miljoen ton.
*2020-2022 houdt enkel rekening met de verandering in het volume van de finale consumptie en een lineaire extrapolatie van de materiaalintensiteit. 

Mobiliteit, voeding en huisvesting vergen de meeste materialen

De consumptieve bestedingen door huishoudens hebben de grootste materialenvoetafdruk in de totale Vlaamse consumptie. De consumptie door huishoudens kan in verschillende consumptiedomeinen opgesplitst worden. In absolute waarde zijn de consumptiedomeinen met de grootste bijdrage tot de materialenvoetafdruk voedingsmiddelen en huisvesting (incl. investeringen in woongelegenheden). De materialenvoetafdruk van de Vlaamse huishoudens is voor 69 % (data 2022) gekoppeld aan voeding (incl. alcoholische dranken en catering), transport en huisvesting (incl. investeringen in woongelegenheden).

De materialenvoetafdruk van huishoudens toont een dalende trend, maar schommelingen tussen de jaren zijn aanwezig. Deze dalende trend is het resultaat van een daling van de materialenvoetafdruk in een aantal consumptiecategorieën: voeding (-14 % tussen 2015 en 2022), huisvesting (bouw/renovatie; -9 %), huisvesting (gebruik; -24 %), en personenvervoer (-14 %). Daartegenover staat wel een stijging in de materialenvoetafdruk voor de consumptiedomeinen consumptiegoederen (+8 %) en diensten (+4 %). De jaarlijkse schommelingen zien we terug in alle consumptiedomeinen. 

De consumptiedomeinen huisvesting (bouw/renovatie), voeding en consumptiegoederen hebben de hoogste materialenvoetafdruk: in 2019 respectievelijk 4,2 ton per capita, 4,1 ton per capita en 2,9 ton per capita. Personenvervoer, diensten, en het gebruik van huisvesting schommelen elk rond een materialenvoetafdruk van 1 ton per capita. 
Responsive Image

Evolutie van de materialenvoetafdruk van de consumptieve bestedingen door huishoudens (incl. investeringen in woongelegenheden) opgesplitst in consumptiedomeinen, 2015-2022, in miljoen ton. 
*2020-2022 houdt enkel rekening met de verandering in het volume van de finale consumptie en een lineaire extrapolatie van de materiaalintensiteit. 

Twee berekeningswijzen voor de materialenvoetafdruk

De materialenvoetafdruk kent ook een andere berekeningswijze dan via IO-analyse, namelijk via de EW-MFA methodologie (Economy-wide material flow accounts) van Eurostat:De materiaalstroomrekeningen voor de gehele economie. Deze methodologie laat toe een aantal indicatoren te berekenen die een beeld geven van het gebruik van materialen in Vlaanderen. Zo beschrijft de RMC (Raw Material Consumption) of materialenvoetafdruk de grondstoffen die direct én indirect nodig waren in de volledige productieketen voor de Vlaamse consumptie.

Om de materialenvoetafdruk volgens de Eurostat-methodologie (RMC) te bepalen, worden meer dan 9 000 handelsstromen omgezet naar ontgonnen grondstoffen met behulp van minder dan 200 coëfficiënten. De RMC is dus een schatting. Het is belangrijker de trend op te volgen dan de absolute waarde van elk jaar te evalueren. Daarom werd gekozen om het voortschrijdend gemiddelde (berekend per 3 jaar) van de RMC op te volgen als Vlaamse Openbare Statistiek.

De RMC-berekening laat toe om op een eenvoudige wijze recentere voetafdrukken te berekenen in een consistente tijdreeks. De materialenvoetafdruk via IO-analyse geeft echter meer inzicht in de productieketen en heeft dus een hoge mate van detail. Een belangrijk nadeel van IO-analyse is de beperking tot 5-jaarlijkse trends en de grote impact van het gekozen wereldmodel.

Onderstaande figuur vergelijkt de totale materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie berekend via IO-analyse en via de Eurostat-methodologie (RMC). In vergelijking met de RMC (voortschrijdend gemiddelde) ligt de berekening van de materialenvoetafdruk via input-output analyse een stuk lager. De Vlaamse RMC schommelt tussen de 32,7 en 33,8 ton per capita, terwijl dit voor de materialenvoetafdruk 22,8 en 25,4 ton per capita is.² Het verloop is niet steeds gelijklopend. Enkel in 2018 behaalde beiden een maximale waarde met hierna een daling tot en met 2020 en een stijging in 2021. Voor de andere jaren is het verloop verschillend. 

Beide methoden hebben als doel de materialenvoetafdruk vanuit het consumptieperspectief te berekenen. Een groot verschil tussen beide methoden is hoe de consumptie wordt benaderd. Een input-output analyse vertrekt vanuit de consumptiedata van de Vlaamse finale vraag en voegt een materialenvoetafdruk toe op basis van globale productieketens die via monetaire data gekoppeld worden aan deze uitgaven. Bij de RMC-indicator wordt consumptie ingeschat als zijnde de som van de binnenlandse ontginning en teelten en invoer, maar met uitzondering van de uitgevoerde producten. Als restberekening wordt Vlaamse consumptie ingeschat, zijnde de schijnbare consumptie (apparent consumption). 

²Onderstaande figuur geeft de RMC-berekening weer tot 2022. Intussen werd een update van de datareeks tot 2023 gepubliceerd.

Responsive Image

De materialenvoetafdruk (via input-output analyse) en de RMC (voortschrijdend gemiddelde), 2015-2022, in ton per capita. Bron: Eigen berekening op basis van het Vlaamse input-output model gekoppeld met EXIOBASE v3.8.2 en EORA (v.199.82). 
*2020-2022 (voor de materialenvoetafdruk) houdt enkel rekening met de verandering in het volume van de finale consumptie en een lineaire extrapolatie van de materiaalintensiteit.

Bronnen

Lize Borms, Maarten Christis en An Vercalsteren (VITO) (2025), Macro-economische indicatoren voor materiaalstromen in Vlaanderen update tot 2022, VITO in opdracht van de OVAM. https://ovam.vlaanderen.be/materiaalstroomrekeningen-voor-de-gehele-economie
 


Download hieronder de inhoud van deze pagina in pdf-formaat. 

Team Onderzoek en Monitoring