Afval inzetten als grondstof

Vlarema 9 wijzigingen voor grondstofverklaringen


Op 29 maart 2024 werd Vlarema 9 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (BS). Tien dagen na publicatie van het wijzigingsbesluit Vlarema 9 gaat de nieuwe regelgeving van kracht. Dat is op 8 april 2024. Bepaalde onderdelen in verband met bouwstof treden in werking 3 maanden, 1 jaar en 15 maanden na de bekendmaking in BS. Tenzij anders bepaald bij de wijziging, is de inwerking treding 10 dagen na publicatie.

Voor de grondstofverklaringen wijzigen er een aantal zaken, onderlijnd wat wegvalt ten opzichte van de vorige versie, in vet wat nieuw is:

1. Toepassingsgebied

1.1 Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik als bouwstof


Artikel 2.3.2.1 wijzigt.
§ 1.Rekening houdend met de geldende voorwaarden voor werken of het gebruik van bouwstoffen moeten de volgende criteria voor de samenstelling minimaal zijn vervuld om de materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 2 beoogde grondstoffen, te beschouwen als grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als bouwstof:
1° de maximale totaalconcentraties aan organische verbindingen, vermeld in bijlage VI van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming, worden niet overschreden;
2° de maximale totaalconcentraties aan metalen, vermeld in bijlage VI van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming, zijn richtwaarden. Voor de metalen waarbij de totaalconcentraties lager zijn dan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem, vermeld in bijlage V van het VLAREBO, moet de uitloogbaarheid niet bepaald worden;
2° de maximale totaalconcentraties aan metalen, vermeld in bijlage VI van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, zijn dwingende waarden voor het onvermengd gebruik als niet-vormgegeven bouwstof en voor het vermengd gebruik in niet-vormgegeven bouwstof met druksterkte van minder dan 6,0 N/mm²
        De wijziging 2° treedt in op 29.06.2024.
        Bestaande grondstofverklaringen die niet voldoen aan 2° blijven geldig tot 29.06.2025. 
3° de maximale uitloogbaarheidswaarden van metalen voor gebruik in of als niet-vormgegeven bouwstof, vermeld in bijlage 2.3.2.B, worden niet overschreden. De maximale uitloogbaarheid geldt voor een standaardgebruik waarbij de toepassingshoogte van de niet-vormgegeven bouwstof, gemeten loodrecht op het aardoppervlak, 0,7 m bedraagt, het soortelijk gewicht 1550 kg/m³ is, en de effectieve infiltratie in het werk 300 mm/j bedraagt. Bij afwijkende uitloogbaarheid, afwijkend soortelijk gewicht en een afwijkende beoogde toepassingshoogte moet de berekende immissiegrenswaarde voor de bodem voldoen aan bijlage 2.3.2.C;
3° de maximale uitloogbaarheidswaarden van de metalen arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink, vermeld in bijlage 2.3.2.B, worden niet overschreden bij het beoogde gebruik in of als bouwstof. De uitloogbaarheidswaarden van barium, bromide, chloride, fluoride en sulfaat, vermeld in bijlage 2.3.2.B, zijn richtwaarden. In de as van afvalverbranding en de slakken van metallurgie worden bij het beoogde gebruik in of als bouwstof de maximale  uitloogbaarheidswaarden van de metalen antimoon, molybdeen, vanadium, kobalt, seleen en tin, vermeld in bijlage 2.3.2.B, niet overschreden;”
        De wijziging 3° treedt in op 29.06.2024.
        Bestaande grondstofverklaringen die niet voldoen aan 3° blijven geldig tot 29.06.2025. 
4° de uitloogbaarheid van metalen, voor gebruik in of als vormgegeven-bouwstoffen, moet resulteren in berekende immissiegrenswaarden die voldoen aan de waarden, vermeld in bijlage 2.3.2.C;
       De schrapping 4° treedt in op 29.06.2024
       Bestaande grondstofverklaringen die niet voldoen aan 4° blijven geldig tot 29.06.2025. 
5° het berekende totaalgehalte aan asbestvezels bedraagt maximaal 100 mg/kg droge stof.
6° de maximale gehalten aan fysische verontreinigingen zijn voor vlottende verontreinigingen 5,0 cm³/kg droge stof, voor niet-vlottende verontreinigingen 1,0% (massa/massa) en voor glas 2,0% (massa/massa).
7° de gerecycleerde granulaten en fysico-chemisch behandelde gerecycleerde granulaten zijn vrijgesteld van de dwingende waarde voor de totaalconcentratie aan metalen. Als voor elk zwaar metaal de totaalconcentratie lager is dan de waarde voor vrij gebruik van uitgegraven bodem, vermeld in bijlage V van het VLAREBO, zijn gerecycleerde granulaten en fysico-chemisch behandelde granulaten vrijgesteld van de bepaling van de uitloging van zware metalen.
       De toevoeging van 7° treedt in op 29.06.2024.
       Bestaande grondstofverklaringen die niet voldoen aan 7° blijven geldig tot 29.06.2025. 
§1/1. De producent van de beoogde grondstof die de dwingende waarde voor totaalconcentratie aan zware metalen of de dwingende waarde voor uitloogbaarheid aan zware metalen overschrijdt, laat onderzoek uitvoeren naar de reinigbaarheid inclusief een tweede mening door een onafhankelijke kennisinstelling. Reinigbaar betekent dat voldaan wordt aan de dwingende waarden voor totaalconcentratie en voor uitloogbaarheid van zware metalen, vermeld in paragraaf 1, en de massa van het gereinigde materiaal minstens 60% bedraagt van de massa van het inputmateriaal. De tweede mening van de onafhankelijke kennisinstelling omvat de beoordeling van het onderzoek en het eigen advies. Het onderzoek naar reinigbaarheid en de tweede mening van de onafhankelijke kennisinstelling worden toegevoegd in de aanvraag voor grondstofverklaring. 
Als de beoogde grondstof reinigbaar is, moet ze eerst gereinigd worden om het statuut grondstof te verkrijgen. De niet-gereinigde beoogde grondstof komt niet in aanmerking voor de verwerking tot een vormgegeven bouwstof. Het contract tussen de producent en de reinigingsfirma wordt toegevoegd in de aanvraag voor de grondstofverklaring. 
Als de beoogde grondstof niet reinigbaar is, kan ze verwerkt worden volgens een specifieke receptuur tot een niet-vormgegeven bouwstof met druksterkte van minstens 6,0 N/mm2 of tot een vormgegeven bouwstof. De receptuur wordt bij de aanvraag van de grondstofverklaring gevoegd. Bij het beoogde gebruik wordt voldaan aan de uitloogbaarheidswaarden, vermeld in paragraaf 1, 3°. 
Het uitvoeren van een onderzoek naar reinigbaarheid is niet nodig voor slakken van de metallurgie, gerecycleerde granulaten en fysico-chemisch behandelde gerecycleerde granulaten. 
De minister kan de minimale onderdelen van het onderzoek naar reinigbaarheid bepalen.
      De toevoeging van §1/1. treedt in op 29.06.2024.
      Bestaande grondstofverklaringen die niet voldoen aan §1/1 blijven geldig tot 29.06.2025. 
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, punt 6°, mag in sorteer- en brekerzeefzand het maximale gehalte aan vlottende verontreinigingen 7,5 cm³/kg bedragen.

Bijlage 2.3.2.B wordt vervangen door : 
Responsive Image

Bijlage 2.3.2.C wordt opgeheven

 

      OVERGANGSBEPALINGEN VOOR BESTAANDE GRONDSTOFVERKLARINGEN 
In grondstofverklaringen voor grondstoffen bestemd voor gebruik als bouwstof wordt de gebruiksvoorwaarde dat de maximale immissie moet voldoen aan bijlage 2.3.2.C vervangen door de gebruiksvoorwaarde dat de maximale uitloogbaarheidswaarden van de metalen vermeld in bijlage 2.3.2.B niet overschreden mag worden bij het beoogde gebruik in of als bouwstof.
In grondstofverklaringen voor grondstoffen bestemd voor gebruik als bouwstof wordt, in geval de te analyseren metalen bepaald worden door middel van een verwijzing naar bijlage 2.3.2.C, deze verwijzing vervangen door een verwijzing naar bijlage 2.3.2.B.
In grondstofverklaringen voor grondstoffen bestemd voor gebruik als bouwstof wordt de verwijzing naar het meten van de uitloging of het bepalen van de uitloogbaarheid door middel van een diffusieproef vervangen door het meten van de uitloging of het bepalen van de uitloogbaarheid door middel van een kolomproef.

1.2 Criteria voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel

Artikel 2.3.3.3. wijzigt
§1.
Gft-compost, groencompost en het eindmateriaal van de biologische behandeling van organisch-biologische afvalstoffen worden geproduceerd in een vergunde inrichting voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen die beschikt over een keuringsattest.
Gft-compost, groencompost, boerderijcompost geproduceerd in een samenwerkingsverband zoals omschreven in artikel 3, §5,3° van het Mestdecreeten eindmateriaal van de biologische behandeling van organisch-biologische afvalstoffen, worden geproduceerd in een vergunde inrichting voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen die beschikt over een keuringsattest.
Artikel 2.3.3.4 wordt toegevoegd.
Art. 2.3.3.4. Producenten van de volgende afvalstoffen maken een informatiefiche op: 
1° organisch-biologische afvalstoffen die door biologische verwerking worden omgevormd tot bodemverbeterende middelen of meststoffen, met uitzondering van:
a) gft -afval;
b) groenafval; 
c) andere afvalstoffen die zijn ingedeeld in risicoklasse 1 van het Algemeen Reglement van de Certificering, vermeld in artikel 2.3.3.3,  §6;
d) bedrijfseigen organisch-biologische afvalstoffen die op het bedrijf zelf door middel van biologische verwerking worden omgevormd tot bodemverbeterende middelen of meststoffen;  
2° materialen die rechtstreeks worden aangewend als bodemverbeterende middelen of meststoffen, waarvoor een grondstofverklaring vereist is overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.3.1.3 of bijlage 2.2.  
De informatiefiche voor de afvalstoffen wordt herzien:  1° overeenkomstig de frequentie, vermeld in het Algemeen Reglement van de Certificering, vermeld in artikel 2.3.3.3, §6; 2° minstens zesmaandelijks. 
De minister bepaalt de minimale onderdelen van de informatiefiche.
Afvalstoffen waarvoor de opmaak van een informatiefiche verplicht is overeenkomstig 1°, mogen enkel worden aanvaard bij biologische verwerking met het oog op de omvorming tot bodemverbeterende middelen of meststoffen, wanneer de verwerker voorafgaand aan de levering beschikt over een informatiefiche die op het moment van de levering van de afvalstof niet ouder dan 6 maanden is.   
Afvalstoffen waarvoor de opmaak van een informatiefiche verplicht is overeenkomstig 2°, mogen enkel worden toegepast wanneer de gebruiker voorafgaand bij de toepassing beschikt over een informatiefiche die op het moment van de levering van de afvalstof niet ouder dan 6 maanden is.

Artikel 2.3.3.5 wordt toegevoegd. 
Art. 2.3.3.5. §1. Houtsnippers mogen alleen ondergewerkt worden in landbouwgrond als die in  actief gebruik is voor landbouwactiviteiten. In afwachting van het onderwerken mogen de houtsnippers op die landbouwgrond worden toegepast als bodembedekker.
§2. Met behoud van de toepassing van de samenstellingsvoorwaarden, vermeld in bijlage 2.3.1.A, moeten de houtsnippers voldoen aan de bepalingen van artikel 5.3.15.1, §1, 1°, en aan de volgende samenstellingsvoorwaarden:
1° minimaal organische stofgehalte van 80% op droge stof;
2° minimale koolstof-stikstofverhouding van 50; 
3° minimale koolstof-fosforverhouding van 500. 
De conformiteit van de houtsnippers met de samenstellingsvoorwaarden van het tweede lid,  1° tot en met 3°, wordt aangetoond door een representatieve bemonstering en analyse: 
−per volume van 40 kubieke meter houtsnippers bij aanbrengen op een perceellandbouwgrond met een maximale oppervlakte van 1 hectare
−per volume van 100 kubieke meter houtsnippers bij aanbrengen op een perceel landbouwgrond met een oppervlakte van meer dan 1 hectare. 
In afwijking van artikel 2.3.1.3./2. §2 dienen de houtsnippers niet jaarlijks te worden geanalyseerd met het oog op de aftoetsing aan de   samenstellingsvoorwaarden van bijlage 2.3.1.A.
§3. Het gebruik van houtsnippers is verboden als die zijn geproduceerd uit materialen of afvalstromen die afkomstig zijn van:
1° de aanleg en het onderhoud van tuinen,  meer bepaald afval dat gras, bladeren, naalden en haagscheersel bevat; 
2° recyclageparken en afvalverwerkende bedrijven, uitgezonderd de zeefoverloop groter dan 40 millimeter, van groencompostering die beschikt over een geldig keuringsattest voor groencompost overeenkomstig artikel 2.3.3.3. §1;
3° bouw- en sloopactiviteiten, verpakkingen en houtverwerkende industrie.; 
4° gebieden met verontreinigde bodems, die al dan niet gesaneerd worden door middel van fytoremediatie; 
5° gebieden gelegen buiten het Vlaams gewest;
6° het beheer van vegetaties en kleine landschapselementen die niet voldoen aan de maatregelen in uitvoering van artikel 13,§4 tot en met §6 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. 
§4. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op particulieren die groenafval uit het onderhoud van de eigen tuin, in hun eigen tuin terug toepassen als bodembedekker.

1.3 Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik in kunstmatige afdichtlagen met waterglas op stortplaatsen van categorieën 1 en 2 (geschrapt)


Artikel 2.3.1.2, tweede lid wordt geschrapt
Materialen voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, hoeven niet afzonderlijk te voldoen aan de criteria, vermeld in het eerste lid. 

Artikel  2.3.1.3 tweede lid wordt gewijzigd
Beoogde grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel of voor gebruik als bouwstof, of voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, en die niet vermeld worden in bijlage 2.2, kunnen pas als grondstof worden beschouwd als de OVAM een
toelating heeft gegeven in de vorm van een grondstofverklaring.

Onderafdeling 2.3.4 wordt geschrapt 
Onderafdeling 2.3.4. Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorieën 1 en 2
Artikel 2.3.4.1.
§ 1.
Rekening houdend met de geldende voorwaarden voor afdichtingslagen, vermeld in bijlage 2.3.4.A, moeten minimaal de volgende criteria zijn vervuld om de materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 4, te beschouwen als grondstoffen die geschikt zijn voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met
waterglas op stortplaatsen van categorie 1 en 2 :
1° de concentraties aan organische verbindingen overschrijden de waarden, vermeld in bijlage 2.3.4.B, niet;
2° de beschikbaarheden voor uitloging van anorganische bestanddelen overschrijden de waarden, vermeld in bijlage 2.3.4.B, niet;
3° de uitloogbaarheidswaarden van anorganische bestanddelen overschrijden de waarden, vermeld in bijlage 2.3.4.B, niet;
4° het massa- en volumepercentage niet-steenachtige materialen, zoals gips, rubber, kunststof, isolatie, roofing of andere verontreinigingen, bedraagt maximaal 1 %. In afwijking van het eerste lid, 1°, 2° en 3°, geldt voor zuiveringsslib, bitumineuze granulaten, brekerzand van asfalt, brekerzeefzand en sorteerzand, afkomstig van het zeven en breken van asfalt, dat die niet hoeven te voldoen aan de parameter minerale olie en DOC.
§ 2.
In afwijking van paragraaf 1 kan het materiaal dat niet voldoet aan de voorwaarden voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, na aanvullend onderzoek dat voldoende garanties biedt inzake milieubescherming, eventueel als grondstof worden toegelaten, op voorwaarde dat een
grondstofverklaring toegekend wordt.


bijlage 2.3.4 VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK IN KUNSTMATIGE AFDICHTINGSLAGEN MET WATERGLAS (subbijlagen A,B en C) wordt opgeheven

1.4 Criteria voor grondstoffen afkomstig van metallurgische productieprocessen voor ferrometalen


Aan artikel 2.3.5.1,§1 wordt toegevoegd: 
met toepassing van de BBT-conclusies voor de non-ferrometaalindustrie, vermeld in hoofdstuk 3.10 van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014. De materialen worden niet als grondstoffen beschouwd als de materialen verwerkt worden in productieprocessen die niet gebruikmaken van deze beste beschikbare technieken.

1.5 Criteria voor grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als blendcomponent in scheepsbrandstof (nieuw)


Wordt toegevoegd: 
Onderafdeling 2.3.7. Criteria voor grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als blendcomponent in scheepsbrandstof  
Art. 2.3.7.1. Opgewerkte afvalolie en   opgewerkte brandstofresten die als  blendcomponent in scheepsbrandstof ingezet worden, moeten voldoen aan de bepalingen van deze onderafdeling.
Art. 2.3.7.2. Afvalolie en   brandstofresten kunnen opgewerkt worden tot blendcomponent voor scheepsbrandstof op voorwaarde dat het totale PCB-gehalte lager is dan 50 ppm.
Art. 2.3.7.3. §1. Het opwerkingsproces bevat minstens de volgende drie processtappen: 
1° filtratie;  
2° ontwatering;  
3° destillatie om de bitumineuze fractie af te scheiden van de brandstoffractie, waarbij de beoogde grondstof het destillaat is van het destillatieproces of een gelijkwaardige techniek waarvan wordt aangetoond dat ze toelaat de samenstellingsvoorwaarden uit artikel 2.3.7.4 te behalen.     
§2. Van punt 1° en 2°, vermeld in paragraaf 1, kan afgeweken worden als   uit analyses blijkt dat ze geen meerwaarde hebben om aan de samenstellingsvoorwaarden te voldoen.
Art. 2.3.7.4. De opgewerkte afvalolie en   opgewerkte brandstofresten moeten   minstens voldoen aan de samenstellingsvoorwaarden, vermeld in bijlage 2.3.3.

2 Aanvraagprocedure grondstofverklaring

2.1 Aanvraagprocedure 


Aan artikel 2.4.2.1 wordt toegevoegd: 
Een beoogde grondstof waarvoor op het moment van de aanvraag nog niet kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de dwingende samenstellingsvoorwaarden van de toepassing omdat de concrete toepassing ervan nog niet operationeel is, kan, als   het een aanvraag van de initiële grondstofproducent betreft, toch als grondstof worden toegelaten. Op basis van  laboratoriumonderzoek moet worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de samenstellingsvoorwaarden van de toepassing.

Artikel 2.4.2.2. wordt aangepast:
6° een kopie van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit voor het proces of het werk waaruit het materiaal vrijkomt, indien van toepassing;

Aan artikel 2.4.2.2 wordt toegevoegd :
7° e)   de producent motiveert niet te beschikken over aanwijzingen of informatie van de aanwezigheid van andere niet-genormeerde parameters die ongunstige effecten hebben op het milieu en de menselijke gezondheid. Hij beperkt zich hierbij tot de aanwezigheid van stoffen vermeld in de kandidaatslijst, autorisatielijst of restrictielijst van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, of stoffen vermeld in bijlage I van de Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen. 
f)  een bewijs dat de interne bedrijfsvoering de kwaliteit van de beoogde grondstof en de representativiteit van de analyse garandeert. zoals vermeld in artikel 2.3.1.4.
         7° f) treedt in werking op 29.03.2024
3e lid: Voor gebruik als bouwstof bevat de aanvraag bijkomend de volgende documenten en gegevens, als   ze nog niet aan de OVAM zijn bezorgd:1° een document dat aantoont dat de beoogde grondstof voldoet aan de definitie bouwstof en dat de beoogde grondstof geschikt is om in de beoogde toepassing te worden ingezet;2° een document dat aantoont dat de kwaliteit van de bouwstof gegarandeerd wordt door een kwaliteitsborgingssysteem als vermeld in afdeling 2.5, of een motivatie waarom een dergelijk kwaliteitsborgingsysteem niet van toepassing is;3° een specifieke omschrijving van de toepassing waarin de bouwstof gebruikt zal worden, en de kwalitatieve bijdrage van de bouwstof tot de functionaliteit van die toepassing;4° een motivatie dat, nadat het materiaal of de toepassing zijn functie heeft vervuld, de bouwstof of de toepassing waarin de bouwstof zal worden ingezet, na een eventuele verwerking opnieuw ingezet kan worden in de materialenkringloop.
         Het derde lid van artikel 2.4.2.2 treedt in werking op 29.03.2024

Aan artikel 2.4.2.3 wordt volgende toegevoegd in paragraaf 3 tussen het tweede en derde lid: 
De OVAM kan advies inwinnen bij een derde partij. Ze doet da  t uiterlijk binnen veertien kalenderdagen nadat ze de aanvraag heeft ontvangen, en ze brengt de aanvrager daarvan op   de hoogte. Als de OVAM bij de behandeling van de aanvraag een derde partij om advies verzoekt, wordt de termijn van de behandeling, vermeld in paragraaf 2,geschorst vanaf de verzending van dat verzoek en begint die opnieuw te lopen op de eerstvolgende werkdag vanaf de ontvangst van het advies of, na dertig kalenderdagen vanaf de verzending van het verzoek. 

2.2 Definities 


definitie 88° vormgegeven bouwstof: een bouwstof die:
a)    Een proefstuk kan omvatten waarvan de afmetingen van twee van de drie dimensies groter dan 40 millimeter is;
b)    Een druksterkte heeft van minstens 9,0 N/mm³, bepaald volgens de proefmethode uit de NBN-reeksen, aangepast aan het eindproduct;


Definitie 89° “werk: waterwerk, dijklichaam, wegenbouwkundig werk, bouwwerk of bouwkundig grondwerk dat duidelijk te onderscheiden is van de bodem ” wordt opgeheven

2.3 Kwalitatieve bedrijfsvoering


Artikel 2.3.1.4. wordt toegevoegd.
Met behoud van de toepassing van de bepalingen over het kwaliteitsborgingssysteem uit onderafdeling 2.5.1 levert de producent een bewijs dat de interne bedrijfsvoering de kwaliteit van de beoogde grondstof en de representativiteit van de analyse garandeert. Dit bewijs bevat relevante elementen in de bedrijfsvoering en bestaat onder meer uit een beschrijving van: 
1.    de kwaliteitsopvolging bij acceptatie en/of acceptatiecriteria op de inkomende stromen, 
2.    de kwaliteitscontrole op het verwerkingsproces of productieproces, 
3.    de kwaliteitsopvolging va  n de beoogde grondstof op basis van een eigen monsternameprotocol,  analyseprotocol en controleschema,
4.    of elk ander aantoonbaar bewijs van kwaliteitsbewaking. 
Dit artikel is niet van toepassing op partijen beoogde grondstoffen die ontstaan uit een eenmalige activiteit waarbij de volledige partij van de beoogde grondstof gekarakteriseerd wordt op basis van representatieve monsternames en analyses.

          Artikel 2.3.1.4. treedt in werking op 29.03.2025

3 Bij gebruik 

3.1 Schriftelijke overeenkomst tussen houder en gebruiker


Aan artikel 2.4.2.6 wordt volgende toegevoegd:
De houder van de grondstofverklaring neemt de voorwaarden voor het gebruik van de grondstof, vermeld in de grondstofverklaring, op in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door de houder van de grondstofverklaring en door elke gebruiker van de grondstof. Een wijziging van de voorwaarden moet meegedeeld worden aan elke gebruiker, en resulteert in een aanpassing van de schriftelijke overeenkomst die ondertekend wordt door de houder van de grondstofverklaring en door elke gebruiker van de grondstof die verder gebruik wil maken van de grondstof.

3.2 Digilab


Artikel 2.3.1.3/2 wijzigt 
§2.
De materialen, vermeld in artikel 2.3.1.3, die worden beschouwd als grondstoffen, worden minstens eenmaal per jaar bemonsterd en geanalyseerd door een erkend laboratorium in de discipline afvalstoffen en andere materialen als vermeld in artikel 6, 5°, e), van het VLAREL van 19 november 2010, tenzij anders is bepaald in de grondstofverklaring.
De grondstoffenproducent of in afwijking daarvan, de persoon die in zijn naam optreedt, geeft bij het plaatsen van de opdracht voor de monstername en analyse van de voormelde materialen het nummer van de grondstofverklaring door  aan het voormelde erkende laboratorium, met de vraag om dit nummer in het monsternemingsverslag en het analyseverslag op te nemen.
Het monster is representatief voor de productie in een bepaald tijdsinterval. De conformiteit met de geldende criteria wordt verzekerd op basis van een representatieve bemonstering en analyse. Afhankelijk van de herkomst, de verontreinigingsgraad en aanwending kan de grondstoffenproducent of in afwijking daarvan, de persoon die in zijn naam optreedt, in overleg met de OVAM, de parameterlijst, vermeld in bijlage 2.3.1 en 2.3.2, beperken.
Voor de materialen, vermeld in artikel 2.3.1.3, die worden beschouwd als grondstoffen, geeft de grondstoffenproducent of, in afwijking daarvan, de persoon die in zijn naam optreedt, bij het plaatsen van de opdracht voor de monstername en analyse van de grondstof het nummer van de grondstofverklaring door aan het erkende laboratorium dat de bemonstering of analyse, of beide, van die materialen uitvoert, met de vraag om dat nummer in het monsternemingsverslag op te nemen.  
Het erkende laboratorium meldt binnen 3 werkdagen na de monstername de start van de analyse van de grondstofverklaring in het Labo Loket - Analyseresultaten van de OVAM. Bij die melding worden de volgende gegevens over de controle verplicht gemeld in het Labo Loket - Analyseresultaten: 
1° de identificatie van het erkende laboratorium dat de analyse van de materialen uitvoert, via het Labo-ID; 
2° het nummer van de grondstofverklaring;
3° de datum van de monstername;
4° de reden van de monstername via de referentielijst die beschikbaar is op de website van de OVAM;
5° de identificatie van het erkende laboratorium dat de monstername heeft uitgevoerd,  via het Labo-ID;
6° het nummer van het monster;
7° het monsternameverslag in pdf-formaat.
Het Labo Loket - Analyseresultaten verstrekt vervolgens aan het erkende laboratorium een OVAM-opdrachtreferentie voor de aangemelde analyse van de materialen die worden beschouwd als grondstoffen.   

§3.
De analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en het erkende laboratorium. De minister bepaalt de technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische
specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens zoals bepaald in dit artikel, en stelt deze vast in een standaardprocedure.
Het erkende laboratorium dat de analyse vermeld in §2 heeft uitgevoerd, bezorgt die analysegegevens, inclusief het monsternemingsverslag, onmiddellijk na de analyse op elektronische wijze aan de OVAM. De uitwisseling van deze gegevens gebeurt volgens de specificaties opgenomen in voormelde standaardprocedure.
De producent bezorgt de OVAM ook jaarlijks op elektronische wijze de analyses die de conformiteit met het ministerieel besluit in uitwerking van artikel 2.3.6.1, §2 aantonen.
De analysegegevens die niet gerapporteerd hoeven te worden overeenkomstig de bepalingen, vermeld in het tweede lid van deze paragraaf, worden door de persoon, vermeld in paragraaf 1, gedurende vijf jaar ter beschikking gehouden van de toezichthouder en de OVAM.
§3. De gegevens van de monstername en de analyse van het materiaal dat beschouwd wordt als een grondstof, worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige gegevensuitwisseling tussen de erkende laboratoria en de OVAM. De minister bepaalt in een standaardprocedure de technische specificaties waaraan de gegevens van de monstername en de analyse moeten voldoen, en de technische specificaties van de uitwisseling van gegevens, zoals bepaald in dit artikel. Voor de materialen die beschouwd worden als   grondstoffen, waarbij meer dan één erkend laboratorium analyses uitvoert in het kader van dezelfde analyse, is  het erkende laboratorium dat door de opdrachthouder is aangeduid verantwoordelijk dat de resultaten worden gerapporteerd aan de OVAM.
De erkende laboratoria die de resultaten van de analyses, vermeld in paragraaf 2, aan de OVAM rapporteren, bezorgen die analysegegevens met vermelding van de OVAM-opdrachtreferentie. Dat  gebeurt op elektronische wijze onmiddellijk na de uitvoering van de analyse of onmiddellijk na de ontvangst van de analyseresultaten van de andere betrokken erkende laboratoria. De uitwisseling van de gegevens gebeurt volgens de specificaties die opgenomen zijn in de standaardprocedure.
De grondstoffenproducent van metallurgische productieprocessen voor ferrometalen bezorgt aan de OVAM ook jaarlijks in pdf-formaat de analyseresultaten die de conformiteit met het ministerieel besluit, vermeld in artikel 2.3.6.1, §2, aantonen.
De analysegegevens die niet vallen onder de rapporteringsverplichtingen van deze paragraaf, worden door de grondstoffenproducent of de persoon die in zijn naam optreedt, gedurende vijf jaar ter beschikking gehouden van de toezichthouder en de OVAM.

3.3 Verval van rechtswege indien 5 jaar ongebruikt 


Aan artikel 2.4.2.3 wordt een 5de paragraaf toegevoegd.
§5.  De grondstofverklaring vervalt van rechtswege in de volgende gevallen:
1° de productie van de materialen die het onderwerp uitmaken van de grondstofverklaring, start niet binnen vijf jaar nadat de grondstofverklaring verleend is;
2° de productie van de materialen die het onderwerp uitmaken van de grondstofverklaring, wordt meer dan vijf opeenvolgende jaren onderbroken.
De OVAM stuurt een elektronische melding van het verval van rechtswege van de grondstofverklaring naar de houder.

 

3.4 Besluit aanpassen bij nieuwe info 


Aan artikel 2.4.2.3. wordt een 6de paragraaf toegevoegd.
§6. Nadat de houder van de grondstofverklaring gehoord is, kan de OVAM de grondstofverklaring gemotiveerd aanpassen op basis van: 1°   nieuwe wetenschappelijke kennis over de ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid van de materialen die het voorwerp uitmaken van de grondstofverklaring;2°   vaststellingen op het terrein die wijzen op verhoogde   ongunstige effecten ophet milieu of de menselijke gezondheid door het gebruik van de materialen die het voorwerp uitmaken van de grondstofverklaring.
Tegen de gemotiveerde beslissing van de OVAM kan beroep worden ingesteld op de wijze, vermeld in artikel 2.4.2.4.

4 Meldingen tijdens gebruik

4.1 Melding ongunstige effecten bij verleende grondstofverklaringen


Aan artikel 2.3.1.1. wordt toegevoegd: 
§2. De producent brengt de OVAM op de hoogte als hij beschikt over aanwijzingen of informatie dat het gebruik wel ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid heeft. Hij beperkt zich hierbij tot de aanwezigheid van stoffen vermeld in de kandidaatslijst, autorisatielijst of restrictielijst van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, of stoffen vermeld in bijlage I van de Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen.
            De melding hiervan gebeurt via het loket, via een bijlage :
Responsive Image

4.2 Afdeling handhaving verwittigen indien materiaal niet meer voldoet


Artikel 2.3.1.3/2. §1 wijzigt 
Het is de verantwoordelijkheid van de grondstoffenproducent of de persoon die in zijn naam optreedt, om de toezichthouder binnen zeven kalenderdagen de eerstvolgende dag op de hoogte te brengen, als hij over informatie beschikt waaruit kan worden besloten dat een partij materialen niet meer aan de bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk, voldoet. In dat geval wordt die partij materialen beschouwd als afvalstof.

4.3 Uitbreiding opheffingsprocedure 


Aan artikel 2.4.3.1 wordt aan paragraaf 1 een punt 6° toegevoegd.
6° nieuwe wetenschappelijke kennis over de ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid van de materialen die het voorwerp uitmaken van de grondstofverklaring, of vaststellingen op het terrein wijzen op verhoogde ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid door het gebruik van de materialen die het voorwerp uitmaken van de grondstofverklaring.
          Artikel 2.4.3.1.6° treedt in werking op 29.03.2025

5 Zelfbeoordeling


Aan artikel 2.6.4. wordt een derde lid toegevoegd: 
De verklaring, vermeld in het tweede lid, bevat minstens de volgende informatie:1° de adresgegevens en de contactpersoon van het terugwinningsbedrijf of producent; 2° de adresgegevens en de contactpersoon van het bedrijf dat de zelfbeoordeling heeft uitgevoerd; 3° een beschrijving van de einde-afvalstof of bijproduct; 4° een bevestiging dat de einde-afvalstof of bijproduct voldoet aan de voorwaarden voor einde-afval of bijproduct en op welke inrichting de zelfbeoordeling ter inzage wordt gehouden; 5° het specifiek gebruik waarvoor de einde-afvalstof of bijproduct geschikt is; 6° bij grensoverschrijdend transport: een bevestiging dat het materiaal in land van herkomst en in land van bestemming een einde-afval of bijproductstatus heeft.

Artikel 2.6.5. wijzigt :
Bij twijfel kan een grondstofverklaring worden aangevraagd bij de OVAM. Het aanvragen van een grondstofverklaring kan geëist worden door de OVAM of de toezichthoudende overheid. Een grondstofverklaring is altijd verplicht bij het gebruik van materialen als brandstof en het gebruik van teruggewonnen grondstoffen van de recyclage van wegwerpluiers. 
Een grondstofverklaring wordt afgegeven volgens de procedure, vermeld in afdeling 2.4.
Wanneer de OVAM of een toezichthoudende overheid een grondstofverklaring eist, wordt in afwachting van het verkrijgen van de grondstofverklaring het materiaal dat het voorwerp uitmaakt van de zelfbeoordeling als afval beschouwd.

Grondstofverklaringen - Digilab

Hebt u een vraag? Stel ze hier:

Adres
Stationsstraat 110
2800 Mechelen
Route en bereikbaarheid
E-mail
digilab@ovam.be