Voor de grondstofverklaringen wijzigen er een aantal zaken, onderlijnd wat wegvalt ten opzichte van de vorige versie, in vet wat nieuw is:
1. Toepassingsgebied
1.1 Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik als bouwstof
Artikel 2.3.2.1 wijzigt.
De wijziging 3° treedt in op 29.06.2024.
De schrapping 4° treedt in op 29.06.2024
6° de maximale gehalten aan fysische verontreinigingen zijn voor vlottende verontreinigingen 5,0 cm³/kg droge stof, voor niet-vlottende verontreinigingen 1,0% (massa/massa) en voor glas 2,0% (massa/massa).
De toevoeging van 7° treedt in op 29.06.2024.
Bijlage 2.3.2.B wordt vervangen door :
Bijlage 2.3.2.C wordt opgeheven
OVERGANGSBEPALINGEN VOOR BESTAANDE GRONDSTOFVERKLARINGEN
In grondstofverklaringen voor grondstoffen bestemd voor gebruik als bouwstof wordt de gebruiksvoorwaarde dat de maximale immissie moet voldoen aan bijlage 2.3.2.C vervangen door de gebruiksvoorwaarde dat de maximale uitloogbaarheidswaarden van de metalen vermeld in bijlage 2.3.2.B niet overschreden mag worden bij het beoogde gebruik in of als bouwstof.
In grondstofverklaringen voor grondstoffen bestemd voor gebruik als bouwstof wordt, in geval de te analyseren metalen bepaald worden door middel van een verwijzing naar bijlage 2.3.2.C, deze verwijzing vervangen door een verwijzing naar bijlage 2.3.2.B.
In grondstofverklaringen voor grondstoffen bestemd voor gebruik als bouwstof wordt de verwijzing naar het meten van de uitloging of het bepalen van de uitloogbaarheid door middel van een diffusieproef vervangen door het meten van de uitloging of het bepalen van de uitloogbaarheid door middel van een kolomproef.
1.2 Criteria voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel
§1.
1° organisch-biologische afvalstoffen die door biologische verwerking worden omgevormd tot bodemverbeterende middelen of meststoffen, met uitzondering van:
a) gft -afval;
b) groenafval;
c) andere afvalstoffen die zijn ingedeeld in risicoklasse 1 van het Algemeen Reglement van de Certificering, vermeld in artikel 2.3.3.3, §6;
Artikel 2.3.3.5 wordt toegevoegd.
1° minimaal organische stofgehalte van 80% op droge stof;
2° minimale koolstof-stikstofverhouding van 50;
3° minimale koolstof-fosforverhouding van 500.
De conformiteit van de houtsnippers met de samenstellingsvoorwaarden van het tweede lid, 1° tot en met 3°, wordt aangetoond door een representatieve bemonstering en analyse:
−per volume van 40 kubieke meter houtsnippers bij aanbrengen op een perceellandbouwgrond met een maximale oppervlakte van 1 hectare
−per volume van 100 kubieke meter houtsnippers bij aanbrengen op een perceel landbouwgrond met een oppervlakte van meer dan 1 hectare.
1° de aanleg en het onderhoud van tuinen, meer bepaald afval dat gras, bladeren, naalden en haagscheersel bevat;
2° recyclageparken en afvalverwerkende bedrijven, uitgezonderd de zeefoverloop groter dan 40 millimeter, van groencompostering die beschikt over een geldig keuringsattest voor groencompost overeenkomstig artikel 2.3.3.3. §1;
3° bouw- en sloopactiviteiten, verpakkingen en houtverwerkende industrie.;
4° gebieden met verontreinigde bodems, die al dan niet gesaneerd worden door middel van fytoremediatie;
5° gebieden gelegen buiten het Vlaams gewest;
1.3 Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik in kunstmatige afdichtlagen met waterglas op stortplaatsen van categorieën 1 en 2 (geschrapt)
Artikel 2.3.1.2, tweede lid wordt geschrapt
Materialen voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, hoeven niet afzonderlijk te voldoen aan de criteria, vermeld in het eerste lid.
Artikel 2.3.1.3 tweede lid wordt gewijzigd
Beoogde grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel of voor gebruik als bouwstof, of voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, en die niet vermeld worden in bijlage 2.2, kunnen pas als grondstof worden beschouwd als de OVAM een
toelating heeft gegeven in de vorm van een grondstofverklaring.
Onderafdeling 2.3.4 wordt geschrapt
Onderafdeling 2.3.4. Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorieën 1 en 2
Artikel 2.3.4.1.
§ 1.
Rekening houdend met de geldende voorwaarden voor afdichtingslagen, vermeld in bijlage 2.3.4.A, moeten minimaal de volgende criteria zijn vervuld om de materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 4, te beschouwen als grondstoffen die geschikt zijn voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met
waterglas op stortplaatsen van categorie 1 en 2 :
1° de concentraties aan organische verbindingen overschrijden de waarden, vermeld in bijlage 2.3.4.B, niet;
2° de beschikbaarheden voor uitloging van anorganische bestanddelen overschrijden de waarden, vermeld in bijlage 2.3.4.B, niet;
3° de uitloogbaarheidswaarden van anorganische bestanddelen overschrijden de waarden, vermeld in bijlage 2.3.4.B, niet;
4° het massa- en volumepercentage niet-steenachtige materialen, zoals gips, rubber, kunststof, isolatie, roofing of andere verontreinigingen, bedraagt maximaal 1 %. In afwijking van het eerste lid, 1°, 2° en 3°, geldt voor zuiveringsslib, bitumineuze granulaten, brekerzand van asfalt, brekerzeefzand en sorteerzand, afkomstig van het zeven en breken van asfalt, dat die niet hoeven te voldoen aan de parameter minerale olie en DOC.
§ 2.
In afwijking van paragraaf 1 kan het materiaal dat niet voldoet aan de voorwaarden voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, na aanvullend onderzoek dat voldoende garanties biedt inzake milieubescherming, eventueel als grondstof worden toegelaten, op voorwaarde dat een
grondstofverklaring toegekend wordt.
bijlage 2.3.4 VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK IN KUNSTMATIGE AFDICHTINGSLAGEN MET WATERGLAS (subbijlagen A,B en C) wordt opgeheven
1.4 Criteria voor grondstoffen afkomstig van metallurgische productieprocessen voor ferrometalen
Aan artikel 2.3.5.1,§1 wordt toegevoegd:
met toepassing van de BBT-conclusies voor de non-ferrometaalindustrie, vermeld in hoofdstuk 3.10 van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014. De materialen worden niet als grondstoffen beschouwd als de materialen verwerkt worden in productieprocessen die niet gebruikmaken van deze beste beschikbare technieken.
1.5 Criteria voor grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als blendcomponent in scheepsbrandstof (nieuw)
Wordt toegevoegd:
Onderafdeling 2.3.7. Criteria voor grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als blendcomponent in scheepsbrandstof
Art. 2.3.7.1. Opgewerkte afvalolie en opgewerkte brandstofresten die als blendcomponent in scheepsbrandstof ingezet worden, moeten voldoen aan de bepalingen van deze onderafdeling.
Art. 2.3.7.2. Afvalolie en brandstofresten kunnen opgewerkt worden tot blendcomponent voor scheepsbrandstof op voorwaarde dat het totale PCB-gehalte lager is dan 50 ppm.
Art. 2.3.7.3. §1. Het opwerkingsproces bevat minstens de volgende drie processtappen:
1° filtratie;
2° ontwatering;
3° destillatie om de bitumineuze fractie af te scheiden van de brandstoffractie, waarbij de beoogde grondstof het destillaat is van het destillatieproces of een gelijkwaardige techniek waarvan wordt aangetoond dat ze toelaat de samenstellingsvoorwaarden uit artikel 2.3.7.4 te behalen.
§2. Van punt 1° en 2°, vermeld in paragraaf 1, kan afgeweken worden als uit analyses blijkt dat ze geen meerwaarde hebben om aan de samenstellingsvoorwaarden te voldoen.
Art. 2.3.7.4. De opgewerkte afvalolie en opgewerkte brandstofresten moeten minstens voldoen aan de samenstellingsvoorwaarden, vermeld in bijlage 2.3.3.
2 Aanvraagprocedure grondstofverklaring
2.1 Aanvraagprocedure
Aan artikel 2.4.2.1 wordt toegevoegd:
Een beoogde grondstof waarvoor op het moment van de aanvraag nog niet kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de dwingende samenstellingsvoorwaarden van de toepassing omdat de concrete toepassing ervan nog niet operationeel is, kan, als het een aanvraag van de initiële grondstofproducent betreft, toch als grondstof worden toegelaten. Op basis van laboratoriumonderzoek moet worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de samenstellingsvoorwaarden van de toepassing.
Artikel 2.4.2.2. wordt aangepast:
6° een kopie van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit voor het proces of het werk waaruit het materiaal vrijkomt, indien van toepassing;
Aan artikel 2.4.2.2 wordt toegevoegd :
7° e) de producent motiveert niet te beschikken over aanwijzingen of informatie van de aanwezigheid van andere niet-genormeerde parameters die ongunstige effecten hebben op het milieu en de menselijke gezondheid. Hij beperkt zich hierbij tot de aanwezigheid van stoffen vermeld in de kandidaatslijst, autorisatielijst of restrictielijst van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, of stoffen vermeld in bijlage I van de Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen.
f) een bewijs dat de interne bedrijfsvoering de kwaliteit van de beoogde grondstof en de representativiteit van de analyse garandeert. zoals vermeld in artikel 2.3.1.4.
Aan artikel 2.4.2.3 wordt volgende toegevoegd in paragraaf 3 tussen het tweede en derde lid:
De OVAM kan advies inwinnen bij een derde partij. Ze doet da t uiterlijk binnen veertien kalenderdagen nadat ze de aanvraag heeft ontvangen, en ze brengt de aanvrager daarvan op de hoogte. Als de OVAM bij de behandeling van de aanvraag een derde partij om advies verzoekt, wordt de termijn van de behandeling, vermeld in paragraaf 2,geschorst vanaf de verzending van dat verzoek en begint die opnieuw te lopen op de eerstvolgende werkdag vanaf de ontvangst van het advies of, na dertig kalenderdagen vanaf de verzending van het verzoek.
2.2 Definities
definitie 88° vormgegeven bouwstof: een bouwstof die:
a) Een proefstuk kan omvatten waarvan de afmetingen van twee van de drie dimensies groter dan 40 millimeter is;
b) Een druksterkte heeft van minstens 9,0 N/mm³, bepaald volgens de proefmethode uit de NBN-reeksen, aangepast aan het eindproduct;
Definitie 89° “werk: waterwerk, dijklichaam, wegenbouwkundig werk, bouwwerk of bouwkundig grondwerk dat duidelijk te onderscheiden is van de bodem ” wordt opgeheven
2.3 Kwalitatieve bedrijfsvoering
Artikel 2.3.1.4. wordt toegevoegd.
Met behoud van de toepassing van de bepalingen over het kwaliteitsborgingssysteem uit onderafdeling 2.5.1 levert de producent een bewijs dat de interne bedrijfsvoering de kwaliteit van de beoogde grondstof en de representativiteit van de analyse garandeert. Dit bewijs bevat relevante elementen in de bedrijfsvoering en bestaat onder meer uit een beschrijving van:
1. de kwaliteitsopvolging bij acceptatie en/of acceptatiecriteria op de inkomende stromen,
2. de kwaliteitscontrole op het verwerkingsproces of productieproces,
3. de kwaliteitsopvolging va n de beoogde grondstof op basis van een eigen monsternameprotocol, analyseprotocol en controleschema,
4. of elk ander aantoonbaar bewijs van kwaliteitsbewaking.
Dit artikel is niet van toepassing op partijen beoogde grondstoffen die ontstaan uit een eenmalige activiteit waarbij de volledige partij van de beoogde grondstof gekarakteriseerd wordt op basis van representatieve monsternames en analyses.
Artikel 2.3.1.4. treedt in werking op 29.03.2025
3 Bij gebruik
3.1 Schriftelijke overeenkomst tussen houder en gebruiker
Aan artikel 2.4.2.6 wordt volgende toegevoegd:
De houder van de grondstofverklaring neemt de voorwaarden voor het gebruik van de grondstof, vermeld in de grondstofverklaring, op in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door de houder van de grondstofverklaring en door elke gebruiker van de grondstof. Een wijziging van de voorwaarden moet meegedeeld worden aan elke gebruiker, en resulteert in een aanpassing van de schriftelijke overeenkomst die ondertekend wordt door de houder van de grondstofverklaring en door elke gebruiker van de grondstof die verder gebruik wil maken van de grondstof.
3.2 Digilab
Artikel 2.3.1.3/2 wijzigt
§2.
1° de identificatie van het erkende laboratorium dat de analyse van de materialen uitvoert, via het Labo-ID;
2° het nummer van de grondstofverklaring;
3° de datum van de monstername;
4° de reden van de monstername via de referentielijst die beschikbaar is op de website van de OVAM;
5° de identificatie van het erkende laboratorium dat de monstername heeft uitgevoerd, via het Labo-ID;
6° het nummer van het monster;
7° het monsternameverslag in pdf-formaat.
Het Labo Loket - Analyseresultaten verstrekt vervolgens aan het erkende laboratorium een OVAM-opdrachtreferentie voor de aangemelde analyse van de materialen die worden beschouwd als grondstoffen.
§3.
De analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en het erkende laboratorium. De minister bepaalt de technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische
specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens zoals bepaald in dit artikel, en stelt deze vast in een standaardprocedure.
Het erkende laboratorium dat de analyse vermeld in §2 heeft uitgevoerd, bezorgt die analysegegevens, inclusief het monsternemingsverslag, onmiddellijk na de analyse op elektronische wijze aan de OVAM. De uitwisseling van deze gegevens gebeurt volgens de specificaties opgenomen in voormelde standaardprocedure.
De producent bezorgt de OVAM ook jaarlijks op elektronische wijze de analyses die de conformiteit met het ministerieel besluit in uitwerking van artikel 2.3.6.1, §2 aantonen.
De analysegegevens die niet gerapporteerd hoeven te worden overeenkomstig de bepalingen, vermeld in het tweede lid van deze paragraaf, worden door de persoon, vermeld in paragraaf 1, gedurende vijf jaar ter beschikking gehouden van de toezichthouder en de OVAM.
3.3 Verval van rechtswege indien 5 jaar ongebruikt
Aan artikel 2.4.2.3 wordt een 5de paragraaf toegevoegd.
§5. De grondstofverklaring vervalt van rechtswege in de volgende gevallen:
1° de productie van de materialen die het onderwerp uitmaken van de grondstofverklaring, start niet binnen vijf jaar nadat de grondstofverklaring verleend is;
2° de productie van de materialen die het onderwerp uitmaken van de grondstofverklaring, wordt meer dan vijf opeenvolgende jaren onderbroken.
De OVAM stuurt een elektronische melding van het verval van rechtswege van de grondstofverklaring naar de houder.
3.4 Besluit aanpassen bij nieuwe info
Aan artikel 2.4.2.3. wordt een 6de paragraaf toegevoegd.
§6. Nadat de houder van de grondstofverklaring gehoord is, kan de OVAM de grondstofverklaring gemotiveerd aanpassen op basis van: 1° nieuwe wetenschappelijke kennis over de ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid van de materialen die het voorwerp uitmaken van de grondstofverklaring;2° vaststellingen op het terrein die wijzen op verhoogde ongunstige effecten ophet milieu of de menselijke gezondheid door het gebruik van de materialen die het voorwerp uitmaken van de grondstofverklaring.
Tegen de gemotiveerde beslissing van de OVAM kan beroep worden ingesteld op de wijze, vermeld in artikel 2.4.2.4.
4 Meldingen tijdens gebruik
4.1 Melding ongunstige effecten bij verleende grondstofverklaringen
Aan artikel 2.3.1.1. wordt toegevoegd:
§2. De producent brengt de OVAM op de hoogte als hij beschikt over aanwijzingen of informatie dat het gebruik wel ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid heeft. Hij beperkt zich hierbij tot de aanwezigheid van stoffen vermeld in de kandidaatslijst, autorisatielijst of restrictielijst van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, of stoffen vermeld in bijlage I van de Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen.
De melding hiervan gebeurt via het loket, via een bijlage :
4.2 Afdeling handhaving verwittigen indien materiaal niet meer voldoet
Artikel 2.3.1.3/2. §1 wijzigt
Het is de verantwoordelijkheid van de grondstoffenproducent of de persoon die in zijn naam optreedt, om de toezichthouder binnen zeven kalenderdagen de eerstvolgende dag op de hoogte te brengen, als hij over informatie beschikt waaruit kan worden besloten dat een partij materialen niet meer aan de bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk, voldoet. In dat geval wordt die partij materialen beschouwd als afvalstof.
4.3 Uitbreiding opheffingsprocedure
Aan artikel 2.4.3.1 wordt aan paragraaf 1 een punt 6° toegevoegd.
6° nieuwe wetenschappelijke kennis over de ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid van de materialen die het voorwerp uitmaken van de grondstofverklaring, of vaststellingen op het terrein wijzen op verhoogde ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid door het gebruik van de materialen die het voorwerp uitmaken van de grondstofverklaring.
Artikel 2.4.3.1.6° treedt in werking op 29.03.2025
5 Zelfbeoordeling
Aan artikel 2.6.4. wordt een derde lid toegevoegd:
De verklaring, vermeld in het tweede lid, bevat minstens de volgende informatie:1° de adresgegevens en de contactpersoon van het terugwinningsbedrijf of producent; 2° de adresgegevens en de contactpersoon van het bedrijf dat de zelfbeoordeling heeft uitgevoerd; 3° een beschrijving van de einde-afvalstof of bijproduct; 4° een bevestiging dat de einde-afvalstof of bijproduct voldoet aan de voorwaarden voor einde-afval of bijproduct en op welke inrichting de zelfbeoordeling ter inzage wordt gehouden; 5° het specifiek gebruik waarvoor de einde-afvalstof of bijproduct geschikt is; 6° bij grensoverschrijdend transport: een bevestiging dat het materiaal in land van herkomst en in land van bestemming een einde-afval of bijproductstatus heeft.
Artikel 2.6.5. wijzigt :
Bij twijfel kan een grondstofverklaring worden aangevraagd bij de OVAM. Het aanvragen van een grondstofverklaring kan geëist worden door de OVAM of de toezichthoudende overheid. Een grondstofverklaring is altijd verplicht bij het gebruik van materialen als brandstof en het gebruik van teruggewonnen grondstoffen van de recyclage van wegwerpluiers.
Een grondstofverklaring wordt afgegeven volgens de procedure, vermeld in afdeling 2.4.
Wanneer de OVAM of een toezichthoudende overheid een grondstofverklaring eist, wordt in afwachting van het verkrijgen van de grondstofverklaring het materiaal dat het voorwerp uitmaakt van de zelfbeoordeling als afval beschouwd.
Grondstofverklaringen - Digilab
- Adres
- Stationsstraat 110
2800 Mechelen
Route en bereikbaarheid - digilab@ovam.be