Sluiting risico-activiteiten
Wanneer is er sprake van sluiting?
Er is sprake van een sluiting wanneer de exploitant van een risico-inrichting overgaat tot stopzetting van een Vlarebo-rubriek.
Zo is bijvoorbeeld een bovengrondse mazoutopslag van meer dan 20.000 liter een risico-activiteit (rubriek 17.3.6.2.b indien gestart voor juni 2015). Wordt deze activiteit afgebouwd naar minder dan 20.000 liter, dan is er sprake van sluiting van de risico-inrichting.
Er is geen sprake van sluiting van een risico-inrichting als exploitant A de milieuvergunning doorgeeft aan/laat overnemen door exploitant B omdat de Vlarebo-rubrieken niet worden stopgezet. Er is wel sprake van sluiting van een of meerdere risico-inrichtingen als de milieuvergunning door exploitant A wordt stopgezet en er geen overname van de milieuvergunning is door exploitant B.
Meldingsformulier van sluiting
Wat doen bij een sluiting?
Artikel 122 van het Bodemdecreet geeft aan dat de exploitant de sluiting van de inrichting moet melden aan de OVAM. Dit gebeurt via het meldingsformulier voor sluiting van een risico-inrichting. Om ontvankelijk te zijn, moet er tevens een verslag van een oriënterend bodemonderzoek (OBO) aan de OVAM bezorgd worden (door de bodemsaneringsdeskundige via het webloket). Dit onderzoek moet binnen een termijn van maximum negentig dagen na de sluiting zijn uitgevoerd. Als er al een OBO was uitgevoerd, moet dit geactualiseerd worden. Als er potentiële verontreinigingsbronnen sinds het vorige OBO zijn verwijderd waarvoor geen sluiting werd gemeld, moet men deze onderzoeken in het eerstvolgende periodiek oriënterend bodemonderzoek.
Is er op de grond een gedwongen mede-eigendom aanwezig zoals bijvoorbeeld een appartementsgebouw en deze valt onder de bepalingen van artikel 577-2 of 577-3 van het Burgerlijk Wetboek, dan moet de vereniging van mede-eigenaars dit bodemonderzoek uitvoeren indien de inrichting wordt gebruikt door meerdere kavels. Wordt de inrichting slechts gebruikt door 1 kavel, dan is het de exploitant van de betrokken kavel die het oriënterend bodemonderzoek moet uitvoeren.
Wat als er bodemverontreiniging wordt vastgesteld?
De exploitant kan een vrijstelling van de saneringsplicht aanvragen als hij aantoont dat hij de bodemverontreiniging niet zelf heeft veroorzaakt en dat die tot stand is gekomen voor het tijdstip waarop hij de grond in exploitatie nam. Als de OVAM echter aantoont dat een rechtsvoorganger de verontreiniging heeft veroorzaakt of dat deze tijdens de exploitatie van een rechtsvoorganger is ontstaan, is de exploitant alsnog saneringsplichtig.
Team klantenbeheer - bodem
- Adres
- Stationsstraat 110
2800 Mechelen
Route en bereikbaarheid - Telefoon
- 015/284.458