Vakinformatie over het asbestattest

Veelgestelde vragen vakinformatie

Schorsing CI

Zijn de asbestattesten van ADI’s die aangesloten zijn bij de geschorste CI van slechte kwaliteit?

Helemaal niet. Alle asbestdeskundigen zijn immers opgeleid en geslaagd in een theorie- en praktijkexamen en volgen de jaarlijkse verplichte bijscholingen.

Uit het toezicht van de OVAM bleek dat de geschorste CI haar taken onvoldoende correct uitvoerde waardoor er op termijn risico’s zouden kunnen ontstaan voor de kwaliteitsborging. Het is dus niet zo dat de kwaliteit van de ADI’s van deze CI en van hun asbestattesten slechter is dan bij de andere CI’s. De schorsing zorgt er voor dat de CI nu de tijd krijgt om maatregelen te nemen om haar organisatie beter op punt te zetten voordat ze bijkomend nieuwe ADI’s mag aansluiten.

Wat houdt de schorsing in? 

Na het ingaan van de schorsing mag de CI geen nieuwe verplichte opleidingen meer organiseren of nieuwe aanvragen voor certificatie behandelen, noch bijkomende ADI's aansluiten. Lopende trajecten van opleiding en aanvragen van certificatie mogen nog afgehandeld worden.

Ze moeten wel nog steeds de eerstelijnshelpdesk aanbieden en de kwaliteitsborging verzekeren, inclusief audits en controles uitvoeren, sanctioneren, en organiseren van de jaarlijkse bijscholing. Als ADI kan u dus gewoon blijven verder werken.

Welke CI is er geschorst?

Op onze website vindt u het overzicht van de erkend certificatie-instellingen en de status van hun erkenning https://ovam.vlaanderen.be/certificatie.

Vanaf wanneer gaat de schorsing in?

De schorsing gaat in op de dertigste dag na de ontvangst van de beslissing bij de CI. De CI heeft na ontvangst van onze brief dan een maand de tijd om voorbereidingen te treffen vooraleer de schorsing effectief ingaat.  

Ik heb de opleiding gevolgd en/of het examen afgelegd. Kan ik nog opstarten als ADI?

Deze CI behoudt haar volledige werking voor de al aangesloten ADI’s maar mag geen nieuwe kandidaat-ADI’s opleiden of ADI’s aansluiten. De enige impact die uit de schorsing voortvloeit is dat een ADI zich niet kan aansluiten bij de geschorste CI, en dat de kandidaat ADI ook geen opleiding kan volgen die georganiseerd wordt door de geschorste CI.

Een al gestarte opleiding mag nog voltooid worden. U zal bij een andere CI moeten aansluiten om te kunnen starten als ADI en daarvoor contact opnemen met deze CI. 

Kwaliteitsborging

Welke sancties kan mijn CI opleggen als ik een fout maak?

U vindt het antwoord in de Fiche kwaliteitsbeheer

Is het opnieuw afleggen van het examen (en erin slagen) of volgen van een opleiding een terechte sanctie?

U vindt het antwoord in de Fiche kwaliteitsbeheer

Verplicht aanpassen asbestinventaris

U vindt het antwoord in de Fiche kwaliteitsbeheer

Kwaliteitsborging door de OVAM: hoe en wat?

U vindt het antwoord in de Fiche kwaliteitsbeheer

Voorwaarden certificatie

Wie kan gecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie worden?

Een asbestdeskundige inventarisatie moet voldoen aan een aantal voorwaarden. Deze zijn opgenomen in het Vlarema en worden verder gedetailleerd in het certificatiereglement.

Om als persoon een gecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie te kunnen worden moet u: 

  • beschikken over een diploma secundair onderwijs type ASO of TSO of een gelijkwaardig diploma of beschikken over minimaal twee jaar relevante beroepservaring, opgedaan in de afgelopen zes jaar. De relevante beroepservaring wordt aangetoond door een verklaring op erewoord met een beschrijving van de relevante ervaring;
  • de verplichte opleiding met praktijkgedeelte volgen bij een erkende certificatie-instelling asbest;
  • slagen in het examen;
  • op erewoord verklaren onafhankelijk en onpartijdig te werken. 

Onverenigbaarheden

Persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie moeten onafhankelijk en onpartijdig werken. Niet elke combinatie qua taken is dus mogelijk. Voordat u begint met het volgen van de opleiding gaat u best eerst na of er sprake is van een onverenigbaarheid waardoor u niet zou mogen optreden als persoonsgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie. U kan zich daarover informeren bij de certificatie-instelling waarbij u de verplichte opleiding wil volgen.

Kan ik als zelfstandige (in bijberoep) ook asbestattesten opmaken?

Ook als zelfstandige (in bijberoep) kunt u de activiteit van asbestdeskundige inventarisatie uitoefenen. Een aandachtspunt is dat u naast uw persoonscertificaat ook moet beschikken over een procescertificaat.  

Aan het persoonscertificaat zijn eisen gekoppeld over de kennis en competenties van de persoon die de asbestinventarissen opstelt. Pas nadat u de verplichte opleiding volgde en geslaagd bent in het examen, kunt u een persoonscertificaat bekomen bij een erkende certificatie-instelling asbest. 

Daarnaast zijn aan het procescertificaat eisen verbonden rond verzekeringen en kwaliteitsborging. Dit procescertificaat wordt, op ondernemingsniveau, toegekend door de erkende certificatie-instellingen. Uw eenmanszaak is hier de onderneming. De eisen rond het op te stellen kwaliteitsbeheersysteem en het aantal audits zijn aangepast voor éénmansbedrijven.

Heeft u als zelfstandige een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie en wil u asbestattesten afleveren? Dan moet u zich in een volgende stap als werknemer/zaakvoerder (zelfstandige) van een procesgecertificeerd bedrijf aansluiten bij een erkende certificatie-instelling om te kunnen starten. 

Als zelfstandige of éénmanszaak moet u dus ook zowel over een persoons- als over een procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie beschikken. 

Kan de job asbestdeskundige inventarisatie gedaan worden in bijberoep, gecombineerd met de functie van architect?

Jazeker, dat is juridisch mogelijk. Het is voor een architect die deze expertise bezit bovendien een toegevoegde waarde als dienstverlening naar de klant-bouwheer toe bij renovaties. 

Kan ik als makelaar ook gecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie worden?

Een vastgoedmakelaar is een door het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars (BIV) erkende vastgoedprofessional. Onder de vastgoedmakelaar valt zowel de “vastgoedmakelaar-bemiddelaar” als de “vastgoedmakelaar-syndicus” en de “vastgoedmakelaar-rentmeester”.
Het certificatiereglement bevat een opsomming van enkele specifieke situaties waarin onverenigbaarheden kunnen optreden. Er is onder meer sprake van onverenigbaarheid wanneer er een financiële band is tussen de asbestdeskundige en de opdrachtgever. Ook wanneer de asbestdeskundige zelf of bij tussenpersoon een actieve opdracht uitoefent bij de opdrachtgever is er een onverenigbaarheid.

In februari 2024 verduidelijkte de OVAM dat die onverenigbaarheid onder meer specifiek inhoudt dat personen niet kunnen optreden als asbestdeskundige wanneer ze tegelijkertijd actief zijn als vastgoedmakelaar voor het pand in kwestie. Een vastgoedmakelaar mag optreden als asbestdeskundige, maar dus niet voor de panden in eigen portefeuille. Dit ligt in lijn met de wetgeving voor de energiedeskundigen die EPC’s opmaken. De bepaling geldt voor alle beroepsgroepen die als vastgoedmakelaar kunnen optreden: landmeter-experts, notarissen, rentmeesters, enz. De bepaling geldt ook voor alle beroepsgroepen die als beheerder een mandaat of opdracht hebben, bijvoorbeeld een syndicus.

Een vastgoedmakelaar kan dus enkel optreden als ADI voor TCR’s die niet in eigen portefeuille zitten. De portefeuille van de commerciële activiteit wordt bekeken op het niveau van het kantoor, niet op het niveau van de dossierbeheerder.

Een ADI die binnen een kantoor als makelaar actief is en die een aparte vennootschap heeft als asbestdeskundige mag geen asbestattesten opmaken voor dat kantoor. Dit geldt voor elke medewerker die actief is binnen het kantoor. Dus ook voor bv. een administratief medewerker die zelf niet optreedt als makelaar.

Deze onverenigbaarheid geldt enkel voor de portefeuille van de vennootschap(pen) waar de desbetreffende persoon actief is en dus niet tussen vennootschappen die deel zijn van dezelfde overkoepelende holding met andere bestuurders en/of houders van een BIV-erkenning.

Bij twijfel omtrent het bestaan van een onverenigbaarheid is het de CI waarbij de ADI aangesloten is die hierover uitspraak doet.

De bepalingen over de onverenigbaarheden zijn al opgenomen in het Certificatiereglement van 1 april 2022 en vergen dus geen regelgevend wijzigingstraject.

Case: ADI is familielid van vastgoedmakelaar

Daarbij is het belangrijk om te weten wat verstaan wordt onder rechtstreekse banden in familieverband: hieronder wordt elke bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn tot en met de eerste graad en in de zijlijn tot en met de tweede graad verstaan.
De ADI mag geen rechtstreekse band hebben met de zaakvoerder/makelaar, maar wel met een werknemer die geen zaakvoerder is.

Case: ADI, die ook vastgoedmakelaar is, stelt asbestattesten op voor een notaris die optreedt als vastgoedmakelaar

Situatie 1: In deze situatie komen de panden die niet verkocht geraken door de notaris achteraf in de portefeuille van de ADI/vastgoedmakelaar. Op het ogenblik van het opstellen van de asbestinventaris weet de ADI niet welke panden in diens portefeuille kunnen komen. Toch weet de ADI dat er een realistische kans is dat die zelf als makelaar zal optreden voor de verkoop van het pand. In dat geval is er sprake van een onverenigbaarheid.

Situatie 2: Als het slechts uitzonderlijk gebeurt dat de ADI achteraf ook als vastgoedmakelaar optreedt voor een pand, dan is er geen sprake van een onverenigbaarheid. En dit ongeacht de tijd tussen het opstellen van de asbestinventaris en het in de portefeuille krijgen van het pand.
 

Kan ik als preventie-adviseur of milieucoördinator asbestattesten opmaken?

Als interne preventie-adviseur of interne milieucoördinator kan u (voor uw bedrijf(werkgever) zelf een asbestattest opmaken. U moet hiervoor ook het persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie behalen en uw bedrijf moet zich daarna registreren bij een erkende certificatie-instelling asbest. 

Om de verplichte opleiding te volgen beschikt u best over een goede basiskennis asbestinventarisatie. U kan deze basiskennis bekomen door zelfstudie, het volgen van een vrijwillige vooropleiding basiskennis asbestinventarisatie bij een opleidingscentrum en/of door beroepservaring. Deze kennis wordt ook getoetst in het examen! Preventie-adviseurs of milieucoördinatoren kregen vaak al een luik basiskennis asbest in hun opleidingstraject. De daarbij behandelde leerstof is echter niet altijd voldoende om te beschikken over de basiskennis.

U kan voor uw niveau of situatie evalueren of uw basiskennis volledig is conform het ‘Overzicht basiskennis asbestinventarisatie’ van de OVAM. Is dit het geval dan kan u onmiddellijk deelnemen aan de verplichte opleiding en het examen om daarna uw certificaat te bekomen. 

Heb ik als asbestdeskundige, Tracimat-sloopdeskundige, DIA (Nederland), veiligheidscoördinator, renovatiecoördinator of asbestverwijderaar ook een certificaat als asbestdeskundige inventarisatie nodig?

Als u inventarisaties wil uitvoeren voor het asbestattest, dan heeft u een certificaat als asbestdeskundige inventarisatie nodig.

Bovendien moet elke Tracimat-sloopdeskundige een persoonsgecertificeerde asbestdeskundige zijn.
 

Kan een Nederlands persoon of bedrijf ook actief zijn als asbestdeskundige in Vlaanderen?

Ook buitenlandse ondernemingen of personen kunnen zich laten certificeren als asbestdeskundige inventarisatie in Vlaanderen. Er staan geen beperkingen met betrekking tot de nationaliteit van de asbestdeskundigen in de Vlaamse wetgeving.

Bijscholing

Moet ik een bijscholing volgen?

Elke persoonsgecertificeerde ADI moet per kalenderjaar een bijscholing volgen. De verplichting geldt vanaf het kalenderjaar dat de ADI het persoonscertificaat krijgt. Een ADI die in 2022 gecertificeerd werd moet dus elk kalenderjaar een bijscholing volgen. In 2022 werden er nog geen bijscholingen georganiseerd omdat dit het opstartjaar was. De ADI moet dus in 2023, 2024, … wel een bijscholing volgen. Een ADI die in 2023 een certificaat kreeg moet de bijscholing van 2023 ook al volgen. 

Als een ADI niet de jaarlijkse verplichte bijscholing volgt, begaat die een non-conformiteit van categorie III en kan de CI het certificaat voorwaardelijk opheffen.

Alle info over de bijscholing vindt u in de fiche 'bijscholing'.

Bij wie moet ik de bijscholing volgen?

Ik beschik over een persoonscertificaat en ben aangesloten bij een CI

U moet de bijscholing volgen bij uw eigen CI of een opleidingscentrum dat samenwerkt met uw CI. De CI moet het kwaliteitsvolle gebruik van de certificaten van de bij haar aangesloten ADI’s waarborgen (Vlarema, art. 5.4.8, 1e lid, 5°). Onder deze taak valt het organiseren van de jaarlijks verplichte bijscholing. Aangezien enkel de CI waarbij de ADI is aangesloten instaat voor de kwaliteitsborging van die ADI moeten de ADI’s de bijscholing dus volgen bij een opleidingscentrum waarvan de kwaliteit verzekerd wordt door hun eigen certificatie-instelling.

Ik beschik over een persoonscertificaat maar ben (nog/tijdelijk) niet aangesloten bij een CI 

Bijvoorbeeld: Tracimat-deskundigen die geen asbestattesten afleveren, of ADI’s die tijdelijk niet actief zijn.

U bent wettelijk verplicht om de bijscholing te volgen. De bijscholing mag u volgen bij een CI naar keuze, aangezien er geen specifieke CI instaat voor uw kwaliteitsborging. U hoeft de bijscholing dus niet te volgen bij de certificatie-instelling die uw persoonscertificaat afleverde. Neem altijd eerst contact op met de certificatie-instelling vooraleer u zich inschrijft voor de bijscholing. Zo bent u zeker dat de opleiding achteraf gevalideerd wordt in het certificatieplatform.

Ik beschik enkel over het opleidings- en examenattest, maar (nog) niet over een  persoonscertificaat

Dan moet u op dit moment de bijscholing niet volgen.

Voorlopig hebben het opleidings- en examenattest geen vervaldatum. Het kan wel zijn dat dit aangepast wordt bij een toekomstige wijziging van de wetgeving.

Alle info over de bijscholing vindt u in de fiche 'bijscholing'.

Inspectiegebied

Mag ik bij de verkoop van een appartementsgebouw met 10 appartementen, dat in één keer overgedragen wordt van één eigenaar/verkoper naar één nieuwe eigenaar/koper, alles opnemen in één attest?

Neen, u mag niet alle appartementen opnemen in 1 asbestattest. Er mag maximum één wooneenheid opgenomen worden in één attest. Een appartement komt overeen met een wooneenheid. Er moeten dus minstens 10 attesten opgesteld worden voor de 10 individuele appartementen. Zie ook titel 3.2.2 in het inspectieprotocol en 3.2.3 van de leidraad.

Voor de gemeenschappelijk gebruikte delen moet een afzonderlijke asbestattest opgesteld worden. Bij verkoop of overdracht (aan 1 andere eigenaar) moet dat vanaf 1/5/2025 verplicht beschikbaar zijn.

 

Hoe moet ik een inspectielocatie ingeven voor een constructie dat in de databank geen of een foutief huisnummer of busnummer heeft?

Om te voorkomen dat er meerdere attesten voor één inspectiegebied afgeleverd worden moet de ADI het inspectiegebied eenduidig afbakenen in de databank. De ADI doet dit enerzijds met de inspectielocatie (alfanumeriek) en anderzijds door de aanduiding van de betrokken constructies en niet-constructies op de GIS-kaart (ruimtelijk).

Soms wijkt de GIS-kaart (conform het GRB) af van de reële situatie: twee huisnummers werden omgewisseld van plaats, een huisnummer ontbreekt, er wordt een andere nummering gebruik voor de busnummers ... De oorzaak kan een fout in het gebouwenregister zijn, maar het kan ook het gevolg zijn van een verschil tussen de vergunde toestand en de feitelijke toestand. De OVAM kan de gegevens in het GRB niet aanpassen. De aanpassing kan wel gebeuren door een ambtenaar van de dienst omgeving van de betrokken gemeente die toegang heeft tot het gebouwenregister. 

Bij de ontwikkeling van de databankapplicatie hebben we hier rekening mee gehouden zodat de verkoop van een pand hierdoor niet geblokkeerd wordt.

Slaagt een ADI er niet in om de gegevens in het gebouwenregister te laten aanpassen, dan moet de ADI bij foutieve of ontbrekende huisnummers voor de identificatie van de inspectielocatie het perceelsnummer gebruiken. Bij problemen met het busnummer kan de ADI in de meeste gevallen eenvoudig manueel een busnummer toevoegen. In het vrije veld van de extra adresdetails vult die indien nodig bijkomende informatie in om de afbakening van het gebied eenduidig te beschrijven.

Voorbeeld: op de GIS-kaart staat het gebouw met het officiële adres 'stationsstraat 5' aangegeven als 'stationsstraat 7' en vice versa. De ADI gebruikt noch stationsstraat 5, noch stationsstraat 7 voor de identificatie van de inspectielocatie. De ADI maakt hiervoor gebruik van het perceelsnummer. 

Daarnaast moet de ADI het inspectiegebied ook altijd afbakenen door de betrokken gebouw-polygonen op de GIS-kaart te selecteren (en correct aan te geven of het gaat om een volledig of gedeeltelijk gebouw). Deze polygonen hebben elk hun eigen gebouw-ID en maken een stabiele ruimtelijke identificatie van het inspectiegebied mogelijk ongeacht wijzigende perceels- of huisnummers. 

Meer informatie over het GRB (Grootschalig Referentiebestand): https://www.vlaanderen.be/digitaal-vlaanderen/onze-oplossingen/basiskaart-vlaanderen-grb 

Hoe ga ik om met asbest tegen gemene muren?


 

Gemene afsluiting in beide asbestattesten

Een gemene afsluiting (gemeenschappelijke afscheiding, zie gele rechthoek) is een afscheidende constructie op of langs de grens tussen twee eigendommen (schrijlings of erlangs). Ze behoort toe aan beide aangrenzende eigenaars en er is dus sprake van mede-eigendom (mandeligheid). Er is geen apart asbestattest nodig voor de gemene afsluiting, zoals dat voor gemeenschappelijke delen wel het geval is. Dit wordt bij een volgende decreetswijziging verduidelijkt. Wel moet het asbestattest van elk van beide gebouwen deze constructie bevatten als ze asbestverdacht is.

Als de ADI een deel van de constructie niet kan vaststellen vanaf de ene eigendom (bijvoorbeeld door een te hoge muur waardoor de kant van de andere eigenaar niet vast te stellen is), is er sprake van een onderzoeksbeperking. De ADI moet deze dus opnemen in een beperkingsfiche.

Er geldt een vermoeden van ‘gemeen zijn’ of ‘mandeligheid’ voor een constructie die langs of schrijlings op de perceelgrens is geplaatst. Het is aan de eigenaars van de naburige percelen om dit vermoeden te weerleggen (zie burgerlijk wetboek art. 3.104 en 3.105). Bespreek dus met de eigenaar wat wel of niet gemeen is. 

Gemene muur 

De bebouwde zijgevel (geel gedeelte tussen de huizen) is normaliter gemeen bij gesloten en halfopen bebouwing tot aan het minst verheven dak, gezien deze muur als afscheiding geldt tussen de twee percelen. Een volgende versie van het inspectieprotocol zal bespreken hoe de ADI hier moet mee omgaan. Tot dan onderzoekt de ADI enkel het waarneembare deel vanaf eigendom A voor asbestattest A, en het waarneembare deel vanaf eigendom B voor asbestattest B. 

Niet-gemene muur niet in beide asbestattesten

Een niet-gemene muur (het rode gedeelte) die langs de kant van eigenaar B asbestleien draagt, moet niet opgenomen worden in een bronfiche in het asbestattest van eigenaar B, maar wel in die van eigenaar A. We raden sterk aan om deze niet-gemene muur op te nemen in een adviesfiche voor eigenaar B, ook al behoort deze muur niet tot het inspectiegebied van de opdracht. Op die manier kan de ADI advies geven over de gebruiksbeperkingen in functie van dagelijks gebruik. Voetballen tegen deze muur is bijvoorbeeld niet aangewezen. Het gaat dan om een visuele inspectie; het is niet toegelaten om onderzoekshandelingen te stellen op deze muur. 

Als er een afdruipzone is of asbesthoudend slib in de dakgoot van eigenaar B, veroorzaakt door deze gevel, moet de ADI wel een afdruipzonefiche opmaken of een afvalfiche voor het slib. 
 

Is een toilet een natte ruimte volgens het inspectieprotocol?

Neen, het toilet staat niet beschreven als een natte ruimte in het inspectieprotocol (IP). 

Het IP beschrijft de monstername voor pleisterwerk. In tegenstelling tot het energieprestatiebeleid beschouwt het IP een toilet en wasruimte niet als natte ruimte, enkel de badkamer en keuken. Voor residentiële wooneenheden is één mengmonster nodig van wanden in volgende zones: een individuele ruimte, een natte ruimte (badkamer, keuken), een stookplaats en een trappenhal. In een badkamer en een keuken is de kans om asbestmaterialen aan te treffen relatief groot (bv. Glasal, vinylvloer,…). Het IP ziet deze locaties dan ook als risicolocaties voor asbesthoudend pleisterwerk.

  

Wanneer is het verplicht om een asbestattest op te maken voor de gemene delen bij mede-eigendom?

Bij mede-eigendom moet de VME verplicht een asbestattest hebben voor de gemene delen tegen 31/12/2026 ongeacht of het pand of een deel ervan verkocht wordt. Het is een generieke verplichting. Zo wordt de overdracht van een privatief deel niet geblokkeerd wordt. Bij overdracht van een privatief deel moet vanaf dan ook een kopie van het asbestattest gemene delen overhandigd worden. 

Indien er bij een overdracht voor 1 januari 2027 al een asbestattest gemene delen voorhanden is, dan moet dit wel al verplicht meegedeeld worden aan de kandidaat-verwerver. 
 

Wanneer is het verplicht om een asbestattest op te maken voor de gemeenschappelijk gebruikte delen binnen éénzelfde eigendom?

We spreken van gemeenschappelijk gebruikte delen als er voor een TCR van één eigenaar een vrijwillige of verplichte opsplitsing is in verschillende inspectiegebieden. Door deze opsplitsing worden er ‘gemeenschappelijke delen’ gecreëerd ook al is er geen sprake van mede-eigendom. Het is verplicht om vanaf 1 mei 2025 bij overdracht een asbestattest van de gemeenschappelijk gebruikte delen te hebben. Tegen 2032 moet elke eigenaar beschikken over een asbestattest van de gemeenschappelijk gebruikte delen. 

Voorbeeld van gemeenschappelijke delen bij één eigenaar: bij facultatieve splitsing van een inspectiegebied met meerdere kantooreenheden in eigendom van één eigenaar: door de afwezigheid van wooneenheden kan de eigenaar ervoor kiezen om een attest op te stellen voor het geheel van de TCR of ervoor kiezen om het inspectiegebied op te splitsen per kantooreenheid. Een opsplitsing komt er meestal met het oog op een toekomstige verkoop of om een afzonderlijk asbestattest te kunnen overhandigen aan de verschillende huurders. Door de splitsing in meerdere inspectiegebieden is de eigenaar verplicht om te beschikken over een apart attest voor de gemeenschappelijk gebruikte delen in deze TCR (vanaf 1 mei 2025).

Communicatie met opdrachtgever

Wat moet ik doen als een opdrachtgever weigert dat ik monsters neem?

Een opdrachtgever heeft de mogelijkheid om monsternames te weigeren. Deze weigering  kan gevolgen hebben voor de conclusie vna het asbestattest en komt dus best op een geïnformeerde wijze tot stand om klachten te vermijden. Wijs de opdrachtgever dus duidelijk op de gevolgen van de weigering.

Asbestverdacht zonder monstername = asbesthoudend

Een ADI moet elk asbestverdacht materiaal opnemen in de inventaris ook als die er geen monster van kan of mag nemen. ‘Asbestverdachte’ materialen zijn per definitie ‘asbesthoudend’ tenzij de afwezigheid van asbest met zekerheid wordt aangetoond op basis van een geldige monstername en analyse. Geen monster nemen heeft dus gevolgen voor de eindconclusie van het asbestattest.

Als u geen monster mag nemen omdat de opdrachtgever dit weigert, is het belangrijk om de opdrachtgever vooraf te informeren over het gevolg van de weigering. De opdrachtgever moet weten dat het toch opportuun kan zijn om een monstername te voorzien om uitsluitsel te geven, vb. als de verwijderingskost hoog is of om zekerheid te krijgen over de werkelijke risico’s. Het is de opdrachtgever die de uiteindelijke beslissing maakt op basis van ‘informed consent’ of ‘geïnformeerde weigering’.

Vermijd klachten

Bespreek het nemen van monsters en een eventuele weigering om monsters te nemen grondig met de klant. Zo vermijdt u klachten. Het certificatiereglement bepaalt dat klachten van een klant gevolgen kunnen hebben voor het certificaat van de ADI. De beslissing van de opdrachtgever neemt u daarom best op in het opdrachtformulier.

Aanduiding in de databank

Voor meer informatie over hoe u hiermee moet omgaan in de databank kan u terecht bij de veelgestelde vragen over het gebruik van de databank “Motiveer identificatiemethode 'vaststelling en expertise'”

Zie ook titel 4.2 in het inspectieprotocol en 5.3.12 van de leidraad.
 

Hoe omgaan met de vraag “Waarom heeft mijn huis de conclusie ‘niet-asbestveilig’?”

Geef uitleg aan de klant over hoe de wetgeving in elkaar zit en welke parameters mee de uitkomst van de conclusie bepalen.

Tijdens de inspectie inventariseert u alle vaststelbare materialen en beoordeelt u het risico van deze materialen. Elke toepassing krijgt een materiaalscore.  

Deze materiaalscore is de uitkomst van de informatie die u in de databank invult bij de bronfiches: nl. tabbladen identificatie, risicobeoordeling en conclusie.

Het soort asbest, de concentratie ervan in het materiaal, het bindmiddel en de toestand ervan, de mate van afdekking en de aanwezigheid in binnen- of buitenlucht zijn factoren die het risico bepalen. Daarnaast speelt ook de toets rond ‘eenvoudig bereikbaar’ een rol.

Het vrijkomen van asbestvezels in een binnenruimte is risicovoller dan in de buitenlucht. In de buitenlucht gaan asbestvezels sneller verwaaien en verdunnen. In binnenruimtes is dit niet het geval en kunnen de concentraties op termijn hoog oplopen. Dit verhoogt het risico op het inademen van (hogere concentraties) asbestvezels.

Ook de juiste keuze in het veld ‘(asbest)toepassing’ is van belang. Bijvoorbeeld: voor een rookgaskanaal dat aan de buitenlucht grenst, kiest de ADI niet ‘buis, koker, leiding, pijp, doorvoer’ maar wel ‘rookgaskanaal’. Rookgaskanaal hoort in de limitatieve lijst van toepassingen die vallen onder verwijdermijlpaal 2034 en geeft ongeacht het materiaalrisico sowieso conclusie niet-asbestveilig. Maar een ‘buis, koker, leiding, pijp, doorvoer’ doet dat niet.

Mag ik het logo van OVAM op mijn website zetten?

Het beleid van de OVAM bepaalt dat commerciële bedrijven het logo van de OVAM niet mogen gebruiken in officiële communicatie of documenten naar klanten toe, uitgezonderd in het geval van samenwerkingsprojecten. Het gebruik van het logo van de OVAM op de website van een ADI is dus niet toegelaten. Enkele ADI's ontvingen daarom van ons al een mail met de vraag om ons logo op hun website te verwijderen. 

Wat mag wel? De OVAM vermelden in officiële communicatie of documenten naar klanten toe of het logo gebruiken in presentaties om naar de OVAM te verwijzen. 

We zien ook verkeerde formuleringen als "wij zijn OVAM gecertificeerde ADI", "wij zijn gecertificeerde asbestdeskundige van de OVAM", "wij zijn erkend door de OVAM"... 

Een ADI wordt gecertificeerd door een certificatie-instelling en niet door de OVAM. Daarom hebben wij ook al aan enkele ADI's gevraagd om dergelijke teksten aan te passen. 

Inspectieprotocol - materialen

Hoe moet ik omgaan met asbestvrije materialen?

Volgens het IP kunt u een materiaal beschouwen als niet-asbestverdacht als deze beoordeling met zekerheid mogelijk is op basis van: 

  • vaststelling en expertise 
  • bewijsdocumenten + bevestiging door vaststelling en expertise 

Als u een materiaal vaststelt met het productnormopschrift ‘NT’, mag u dit materiaal beschouwen als niet-asbestverdacht.

Aandachtspunt: U moet in dergelijk geval bepalen of u een volledige toepassing of slechts enkele deelmaterialen beschouwt als niet-asbestverdacht. Bv. als het opschrift ‘NT’ niet op alle onderdelen van de toepassing vermeld is zoals bij een dak met meerdere golfplaten, een nokstuk, een dakrand, een ingebouwd verluchtingsrooster, …

Indien u het opschrift ‘NT’ enkel vaststelt in een bewijsdocument, dient u zelf de bruikbaarheid van deze bron na te gaan om te bepalen of het materiaal asbestverdacht is of niet.

Niet asbestverdachte materialen moet u niet opnemen in een inventaris, maar u mag ze optioneel beschrijven in een adviesfiche. Voor een klant is het niet altijd duidelijk waarom u een materiaal als niet asbestverdacht beschouwt en dus niet opneemt in de inventaris. Om klachten te vermijden neemt u materialen zoals NT-vezelcement daarom best op in een adviesfiche.

Zie ook titel 4.2 in het inspectieprotocol en 5.2.2.2 van de leidraad.

Is een fotoreportage verplicht?

Je moet als ADI al je vaststellingen documenteren aan de hand van foto's en deze opladen in de databank. Het opladen van foto’s is dus verplicht en dit niet doen kan leiden tot een non-conformiteit. Het gaat niet enkel over foto’s van asbestverdachte materialen maar ook over onderzoeksbeperkingen, overzichtsfoto’s per binnen- en buitenruimte en foto’s die de situatie ter plaatse verduidelijken.

Omdat het aantal foto's dat je kan opladen in een fiche beperkt is, zal je dus meestal nog een deel van je foto's moeten opladen in de fotoreportage als bijlage bij de inventaris. Een fotoreportage is op zich niet verplicht, maar zal dus in de praktijk in de meeste gevallen wel nodig zijn.

Bij latere betwistingen of klachten zijn de opgeladen bewijsdocumenten en foto’s cruciaal voor de ADI om de gerapporteerde bevindingen in het asbestattest te staven. Een klassiek voorbeeld zijn foto’s van onderdaken. Daarnaast stelt het de CI bij een controle in staat informatie terug te vinden en zo onnodige vermoedens van fouten uit te sluiten.

De ADI moet wel bewaken dat alle opgeladen bewijsdocumenten en foto’s de GDPR-regels niet overtreden.

Wanneer valt een materiaal onder ‘crepi’ en wanneer onder ‘pleisterlaag’?

Op de databank wordt als asbesttoepassing ‘crepi’ gekozen, als het gaat om crepi of pleisterwerk aan buitenschil.  ‘Pleisterwerk’ wordt gekozen als het gaat om crepi of pleisterwerk aan een binnenstructuur. 

Onder welke mijlpaal vallen Glasal-panelen en asbestcementwanden (blokken/panelen als wanddeel)?

De scope asbestcement in de buitenschil als onderdeel van de mijlpaal 2034 is ingegeven door de in de literatuur beschreven verweringsproblematiek. Dit komt vooral voor bij dak- en gevelbekledingen, dakgoten, rookgaskanalen en hemelwaterafvoerkanalen bestaande uit asbestcement als ze zich aan de buitenzijde bevinden.

Glasalpanelen zijn niet onderhevig aan deze verweringsproblematiek vermits ze bedekt zijn door een harde, geëmailleerde laag. Glasalpanelen vallen bovendien niet in de categorie van gevelbekleding, ze vormen op zichzelf het wanddeel. Om die redenen vallen glasalpanelen niet onder de mijlpaal 2034. Ze vallen dus onder mijlpaal 2040, ofwel als te verwijderen (indien niet-laag risico en eenvoudig bereikbaar), ofwel als zorgvuldig te beheren.

In tegenstelling tot Glasalpanelen zijn structurele asbestcementpanelen wel onderhevig aan de verweringsproblematiek. Ze vallen echter net als Glasalpanelen niet onder gevelbekleding maar vormen op zichzelf het wanddeel. De verwijdering ervan heeft dus een grotere impact op de constructies dan de verwijdering van gevelbekleding. Daarom vallen dergelijke panelen niet onder de mijlpaal 2034 maar onder de mijlpaal 2040.

Is tegellijm een niet-hechtgebonden toepassing?

Het Materialendecreet vermeldt volgende definitie voor hechtgebonden asbesthoudende materialen: asbesthoudende materialen waarin de asbestvezels in oorsprong sterk gebonden zijn door een bindmiddel dat hoofdzakelijk bestaat uit cement, bitumen, mastiek, kunststof of lijm.

Anderzijds vermeldt het Ministerieel besluit Inspectieprotocol dat een asbestdeskundige verantwoordelijk is voor de bepaling van het bindmiddel, op basis van eigen plaatsbezoek en monstername en mogelijk ook het analyserapport van het asbestlabo.

Tegellijm, bedoeld om faiencetegels te bevestigen aan een drager, is een relatief nieuw gegeven in de asbestsector. Het materiaal wordt ook beschouwd als asbestverdacht. Deze tegellijm bestaat normaliter hoofdzakelijk uit cement, vaak in combinatie met gips of zand. Door toevoeging van water wordt het tegellijmpoeder kleverig. Met deze substantie worden de tegels aan de drager bevestigd. Later droogt de tegellijm uit. Dit uitgedroogde smeersel is vaak eerder brokkelig en poreus qua textuur, de kleverigheid of viscositeit verdwijnt nagenoeg.

Er kan gesteld worden dat de tegellijm dus als bindmiddel cement-gips bevat, met cement als hoofdzakelijk element. Toch kan de asbestdeskundige opmerken dat het materiaal in oorsprong (vanaf het moment dat het is uitgedroogd) niet voldoende sterk gebonden is om het te beschouwen als hechtgebonden. Een parallel proces merken we op bij pleisterwerk, waar de gipsmatrix ook eerst kleverig of papperig is tijdens het aanbrengen op de drager en later uitdroogt. In beide gevallen moeten we dus de kleverige fase zien als onderdeel van het productieproces, hier in situ bewerkstelligd.

Het is dus aan de asbestdeskundige om het bindmiddel te bepalen. Indien hij merkt dat de tegellijm bestaat uit cement, maar dat door de relatief grote aanwezigheid van zand en gips de matrix in oorsprong eerder niet sterk gebonden is, kan hij op de databank opteren voor ‘Andere’ bij bindmiddel. De asbestdeskundige kan er bv. ‘cement-gips’ noteren en kiezen voor de status van ‘niet-hechtgebonden’.

De zwarte lijm om vinyl(tegels) mee vast te kleven, heeft een andere samenstelling, bv. hars of kunststof, en is dus kleverig (hechtgebonden) in oorsprong, met lijm als hoofdzakelijk bindmiddel. Als je ‘lijm’ kiest als bindmiddel op de databank, wordt automatisch de link gelegd met ‘hechtgebonden’. Hetzelfde geldt voor bindmiddel ‘cement’.

Parallel met vinyltegels en zwarte lijm wordt, zoals in de case op de databank beschreven, ‘niet eenvoudig bereikbaar’ aangeduid als de asbestdeskundige bv. tegellijm kan vaststellen bij een bestaande beschadiging of opening in de met tegels bezette muur (of andere drager).

Waarom staan dekstenen niet in het lijstje van AC dak- en gevelbekledingen die automatisch als niet-asbestveilig worden beschouwd?

Dekstenen zijn apart aan te duiden en vallen niet automatisch onder de mijlpaal 2034. Vooral vanwege het formaat van dekstenen werd deze keuze gemaakt. Dekstenen zijn dikker dan bv. golfplaten en leien en eroderen relatief gezien en gemiddeld genomen minder snel.

Moeten we alle pleisterwerk van na 1980 en vóór 2001 steeds beschouwen als asbestverdacht? Ondanks het verbod, sinds 1980, op manuele behandeling van asbest in vrije toestand?

Vaak werden na de verbodsdatum voor het gebruik van (bepaalde) asbesthoudende materialen/vezels toch nog stocks opgebruikt. Om die reden is pleisterwerk en crepi asbestverdacht, ook diegene aangebracht tussen 1980 en 2001. Er zijn gevallen bekend van asbesthoudend pleisterwerk en crepi in deze periode, in gebouwen met diverse functies. Het asbestattest zal het asbestpassief in Vlaanderen beter in kaart brengen. Mogelijk brengt dit ook verduidelijkingen en trends met zich mee omtrent het historische gebruik van asbestvezels in pleisterwerk en crepi.

Hoeveel monsters moet ik nemen van pleisterwerk bij gemeenschappelijke delen?

In het Inspectieprotocol staat in titel 4.2 per asbestmateriaal aangegeven hoe de monstername kan doorgaan.

Specifiek voor een trappenhal volstaat één mengmonster voor het pleisterwerk aan wanden, plafonds en de onderzijde van de trap, ook al is de trappenhal verspreid over verschillende verdiepingen. Het mengmonster zelf bestaat wel uit materiaal van verschillende monsternamepunten op representatieve locaties. 

Waarom u een representatief aantal monsters moet nemen, kunt u lezen in deze leidraadfiche (terug te vinden via de vakinformatiepagina).

Daarnaast moet de ADI per verdieping twee mengmonsters nemen van de gemeenschappelijke delen:

  • een mengmonster dat bestaat uit materiaal van verschillende monsternamepunten van het plafondpleisterwerk van de gang(en), individuele ruimtes (bv. poetsdienst, afvallokaal, fietsberging, …) en natte ruimtes (bv. een gemeenschappelijke wasruimte).
  • een mengmonster dat bestaat uit materiaal van verschillende monsternamepunten van het muurpleisterwerk van de gang(en), individuele ruimtes (bv. poetsdienst, afvallokaal, fietsberging, …) en natte ruimtes (bv. een gemeenschappelijke wasruimte).

Tot slot moet neemt de ADI ook een mengmonster per stooklokaal, waarbij plafondpleister en muurpleister samen mogen.

Hoe baken ik de traphal af?

Voor de afbakening van de traphal en de gang is het voor de OVAM onmogelijk een sluitende regel te formuleren die kan gelden voor elke situatie. Per context oordeelt de ADI zelf, vanuit kennis, expertise en opleiding, waar die de monsternamepunten lokaliseert voor een mengmonster. Op de afbeelding (van de website van VEKA) ziet u een traphal. Alles wat erbuiten valt, is geen onderdeel van die traphal. Dit is een eenvoudig prentje. Meestal zullen meer complexe situaties voorkomen. 

Wat betreft de grens tussen een trappenhal en een gang, houdt de ADI er rekening mee dat er wel degelijk verschillende samenstellingen van pleisterwerk aanwezig kunnen zijn, in de trappenhal en in een gang. Een trappenhal is geen gang en vice versa. Het is aan de ADI zelf om ter plaatse te oordelen hoe die een representatief monster kan nemen binnen het kader van het inspectieprotocol. Als er twijfel is, kan de ADI de vraag voorleggen aan de CI. De CI borgt immers de kwaliteitsvolle werking van de ADI. Het is dan ook aan de CI om te bepalen of de werkwijze van de ADI overeenstemt met de richtlijnen in het inspectieprotocol.
 

Waarom is bijkomende info geven over materialen die na analyse niet asbesthoudend blijken te zijn, nodig?

U moet ook voor materialen die na analyse niet asbesthoudend blijken te zijn toch bepaalde informatie te geven zoals de oppervlakte, lengte, … 
Dit werd ingebouwd om de kwaliteitscontroles te ondersteunen. Zo kan via de databank eenvoudiger worden nagaan of de ADI wel voldoende monsters genomen heeft.
 

Hoe moet ik als ADI mijn (asbest)afval beheren?

Als ADI produceert u bedrijfsafval bij het uitoefenen van uw bedrijfsactiviteiten voor het opmaken van asbestattesten: uw PBM’s, reinigingsdoeken, overschot monsters, enz. Dit betekent dat een ADI verplicht is om het afval te sorteren en gescheiden aan te bieden én een afvalstoffenregister bij te houden van de geproduceerde afvalstoffen. Asbesthoudend en niet-asbesthoudend afval moet u apart inzamelen. 

  • Asbesthoudende afval: resten van asbestverdacht materiaal (monsters, …),  PBM’s en reinigingsdoeken verontreinigd met asbestverdachte deeltjes. 
  • Niet-asbesthoudend afval: resten van niet-asbestverdacht materiaal, PBM’s en reinigingsdoeken vrij van asbestverdachte deeltjes. 

Asbesthoudend afval zamelt u dubbel verpakt en luchtdicht in. U mag het asbesthoudend afval in één recipiënt (afvalcontainer) tijdelijk opslaan in functie van regelmatige ophaling of afvoer. Hiervoor heeft u als ADI geen vergunning nodig. 

In principe gaat u voor de ophaling van uw bedrijfsafval een contract moeten afsluiten met een inzamelaar (IHM’s). Inzamelaars van afvalstoffen moeten geregistreerd zijn door de OVAM. Bent u gevestigd op een bedrijventerrein dan kan u mogelijk aansluiten op een gegroepeerd contract met de bedrijven op het terrein. U bespreekt met uw IHM hoe u uw afval gesorteerd moet aanbieden. 

Voor kleine hoeveelheden bedrijfsafval (aard, samenstelling en hoeveelheid vergelijkbaar zijn met huishoudelijk afval) kan eventueel ook gebruik gemaakt worden van de gemeentelijke kanalen: niet-asbesthoudend afval via huis-aan-huisronde en asbestcementafval via recyclageparken. Voor niet-asbesthoudende restafval is de hoeveelheid heel expliciet begrensd tot maximaal 3 restafvalzakken van 60 liter per tweewekelijkse ophaling of één container van 22,5 kilogram restafval per tweewekelijkse ophaling. De gemeente is evenwel nooit verplicht afval van bedrijven te aanvaarden. Informeer steeds bij de milieudienst van uw gemeente of uw bedrijf beroep mag doen op de gemeentelijke inzamelronde. 

Mag een asbestlabo asbestafval inzamelen?

Een asbestlabo mag het asbestafval afkomstig van de eigen activiteiten (labo-analyses) tijdelijk opslaan in functie van regelmatige afvoer (al dan niet opgehaald). Een asbestlabo mag echter niet zomaar asbestafval van ADI’s aannemen en opslaan. In dat geval heeft het asbestlabo een uitbreiding nodig van de omgevingsvergunning  met een afvalstoffenrubriek en moeten ze een afvalstoffenregister bijhouden van de ontvangen stromen van derden (aard, gewicht, afkomst, bestemming). Daarnaast zal het asbestlabo dat asbestafval inzamelt van ADI’s ook moeten beschikken over een registratie als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar.

Wanneer is een monstername van een asbestverdachte golfplaat nuttig?

In een asbestcementen golfplaat kunnen verschillende soorten asbest voorkomen: vaak gaat het enkel om chrysotiel, maar soms zijn zowel chrysotiel als crocidoliet aanwezig. De ADI kan de asbestverdachte golfplaat op basis van 'vaststelling en expertise' asbesthoudend verklaren. Als de ADI geen monster neemt van deze golfplaten in vezelcement, selecteert die de worst-case met crocidoliet als aanwezige asbestsoort. Dit heeft een impact op de materiaalscore omdat crocidoliet een grotere risicofactor heeft dan chrysotiel. Een monstername kan dus nuttig zijn om de aanwezigheid van crocidoliet te weerleggen. Zo leunen de materiaalscore en de automatisch gegenereerde te nemen acties mogelijk dichter aan bij de realiteit.

Meer info over de golfplaat en de veel gemaakte fouten vindt u in de materiaalfiche op de pagina met vakinformatie. 

Welke verwijdermethode adviseer ik bij leidingisolatie in gips?

Volgens de Codex over het welzijn op het werk moet asbesthoudende leidingisolatie standaard verwijderd worden in een hermetisch afgesloten zone. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan afgeweken worden (Codex Welzijn op het werk artikel VI.3-55). Het gebruik van de couveusezak-methode is normaal niet toegestaan als de couveusezak niet correct of niet veilig rond het materiaal aangebracht kan worden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij isolatie die in slechte staat is, leidingen die vertakkingen hebben, leidingisolatie die tegen de muur verkleefd is …

Bij het aantreffen van leidingisolatie in gips kiest de ADI dus steeds als verwijderingsmethode de hermetische zone. Het is maar in uitzonderlijke gevallen dat een couveusezak-methode toegelaten is. Motiveer deze keuze dan steeds in de asbestinventaristoepassing.
Het is steeds aan de aannemer om te bepalen of de verwijdering kan via hermetische zone dan wel met de couveusezak-methode. Maar als ADI heeft u de verantwoordelijkheid om uw klant correct te informeren en zelf een inschatting te maken van de situatie. Onterecht enkel de couveusezak-methode aanduiden als een hermetische zone verplicht is heeft een impact op de perceptie van de waarde van het pand. Een koper kan in zo’n geval een klacht indienen tegen de ADI. Zorg dus voor een correct advies.

Inspectieprotocol - onderzoeksmethode

Vallen kruipkelders onder de permanente onderzoeksbeperking wegens lager dan 1,50m?

De termen ‘kruipruimte’ of ‘kruipkelder’ en de hoogtes die ermee zijn geassocieerd, zijn niet absoluut. Het betreft veelal een (lage) ruimte onder een vloer t.h.v. een kelder of een compacte videruimte boven een plafond. Een exacte hoogte voor deze ruimtes is niet gedefinieerd. Om dit op te vangen, heeft het IP het eerder algemeen over ruimtes met een hoogte < 1,50 m.

Een kruipkelder die lager is dan 1,50m valt dus onder de permanente onderzoeksbeperking. 

Hoe herstel ik op duurzame wijze een monsternamepunt?

Het inspectieprotocol legt op dat de ADI het monstername punt op duurzame wijze herstelt. Er zijn geen vereisten om het monsternamepunt op esthetische wijze te herstellen. Wat juist duurzaam is, is afhankelijk van de context. Voorbeeld: In een school waar kinderen spelen en rondlopen is het niet aangewezen om een sticker of tape te plakken over het monsternamepunt. De kleine vingertjes zullen eerder aangetrokken worden door de sticker en beginnen graag te pulken aan de hoekjes. Opvulpasta is hier de duurzame keuze. 

Hoe neem ik een representatief monster? 

Bij een monstername moet de asbestdeskundige ervoor zorgen dat het monster voldoende representatief is voor het volledige materiaal dat opgenomen is in de fiche. De asbestdeskundige maakt één fiche per type toepassing en mag verschillende toepassingsvormen van een materiaal niet mengen bij monstername of in één fiche.

Bijvoorbeeld: het materiaal ‘mastiek’ komt voor onder verschillende toepassingen:
-    mastiek tussen glas en schrijnwerk
-    mastiek tussen metselwerk en schrijnwerk
-    mastiek als uitzetvoeg
-    mastiek tussen roofing en metselwerk
-    mastiek aan metalen kokers

Komen deze toepassingen samen voor in een gebouw? Dan neemt de asbestdeskundige van elk van deze toepassingen aparte monsters. Het kan namelijk gaan om verschillende soorten mastiek: asbesthoudende, niet-asbesthoudende, aangebracht op een ander moment,… Elke toepassing kan ook een verschillende risicobeheersing en verwijderingskost hebben. 
 

Hoe moet de asbestdeskundige omgaan met technische installaties?

Moeten de technische installaties en de ruimten waarin ze aanwezig zijn onderzocht worden?

Volgens het inspectieprotocol vallen alle waarneembare onderdelen van een technische installatie binnen de inspanningsverplichting. De asbestdeskundige moet deze onderdelen dus onderzoeken. Als er een onderzoeksbeperking is, dan moet de deskundige die opnemen in een beperkingsfiche.

Wanneer kan een asbestdeskundige een onderzoeksbeperking inroepen?

Voor technische installaties is het belangrijk dat een asbestdeskundige ook op de hoogte is van de relevante regelgeving die buiten de bevoegdheid van de OVAM valt. Het gaat onder meer over het Algemeen Reglement op Elektrische Installaties (AREI) en de Codex over het Welzijn op het Werk.

In sommige gevallen moet de asbestdeskundige zich laten begeleiden door een bekwame en bevoegde persoon, tenzij de deskundige zelf beschikt over:

  • de nodige bekwaamheid via een opleiding BA4 – gewaarschuwden of BA5 – vakbekwamen;
  • en de bevoegdheid verleend door de werkgever (de werkgever moet via een schriftelijk document aan de werknemer meedelen voor welke delen van de installatie en voor welke werkzaamheden die bevoegd verklaard wordt).

Voorbeelden van onderzoeksbeperkingen:

  • Is tijdens een asbestinventarisatie geen persoon aanwezig die bekwaam en bevoegd is om een technische ruimte te onderzoeken? Dan is dit een onderzoeksbeperking op korte termijn en geen onderzoeksbeperking op de middellange termijn.
    Het is mogelijk dat het onderzoek naar technische ruimtes extra kosten met zich meebrengt of pas later kan ingepland worden. Dit zijn geen redenen om middellangetermijnonderzoeksbeperkingen in te roepen.
  • Als de asbestdeskundige ter plekke vaststelt dat de situatie (te) gevaarlijk is, dan kan de asbestdeskundige een onderzoeksbeperking op de middellange termijn motiveren. Bijvoorbeeld:
    • Een stooklokaal staat al decennia leeg en is in verval. Zo staat het plafond op instorten en is het onveilig om het lokaal te betreden. Dit is mogelijk een onderzoeksbeperking (lange termijn).
    • Er is buitensporig veel materiaal aanwezig in een liftmachinekamer en een normaal onderzoek is niet mogelijk. Dit is mogelijk een onderzoeksbeperking (korte termijn).
    • Het technisch niet mogelijk om een beschadigde of geblokkeerde deur te openen. Dit is mogelijk een onderzoeksbeperking (lange termijn).

Uitzonderlijke gevallen kunnen soms voorkomen. Die gevallen moet de asbestdeskundige goed motiveren. De certificatie-instelling beoordeelt of die motivatie in lijn is met deze richtlijnen. 

Technische installaties 

Asbestdeskundigen kunnen in contact komen met verschillende soorten technische installaties, zoals:

  • Liften
  • Hoogspanningscabines (opgelet: als dergelijke cabine een andere eigenaar heeft en niet hoort bij het inspectiegebied, maar wel onderdeel is van een constructie binnen het inspectiegebied, dan moet u werken met ‘gedeeltelijk gebouw’ voor die constructie).
  • Stooklokalen, onderstations en HVAC-installatie
  • Zekeringskasten

De aanwezigheid van technische installaties wordt opgenomen in het opdrachtformulier.

In de schijnwerper: onderzoek naar liften

Liften bestaan uit verschillende elementen die onderzocht kunnen worden: de liftmachine (motor), de liftschacht of -koker (met eventueel aparte deuren op elke verdieping), en de liftkooi of -cabine.

De lift, in al zijn facetten, is deel van de inspanningsverplichting. Sommige elementen zijn vast te stellen na het openen van een afsluitbare deur. De asbestdeskundige hoeft dus geen materialen te beschadigen of demonteren. Andere elementen zijn doorgaans niet waarneembaar zijn, zoals het kernmateriaal van een liftkooi of de binnenzijde van een liftmachine.

TIP: om het onderzoek vlot te laten voorlopen, bespreekt de asbestdeskundige de situatie op voorhand duidelijk met de klant en/of syndicus en neemt de asbestdeskundige de gemaakte afspraken op in het nieuwe opdrachtformulier. Bij overdracht kan het zijn dat een erkend bevoegd onderhoudstechnicus verplicht een controlebezoek uitvoert. Het kan dan handig zijn om dit te laten samenlopen met de asbestinventarisatie.

Gebruik van de inventarisdatabank – problemen en foutmeldingen 

Met welk formaat neem ik foto's voor opname in de databank?

De in het document voorziene placeholders hebben een 3:4 aspect ratio.  Idealiter wordt de camera ingesteld op verhouding 3:4 en worden alle foto's in landscape  (liggend) formaat getrokken. 
Zie hieronder: Overzichtsfoto links is genomen met de camera op 3:4, detailfoto rechts is genomen met de camera op 9:16. Zoals je ziet vult de overzichtsfoto mooi op, terwijl je bij de detailfoto witrulmtes krijgt boven en onder. Alle placeholders voor foto's hebben een 3:4 verhouding, met uitzondering van de plannen. Die zijn gewoon ruim genomen en daar wordt toch niet altijd witruimte aan toegevoegd, enkel wanneer het niet anders kan. 


 

Motiveer identificatiemethode 'vaststelling en expertise'

De ADI moet bij een selectieve lijst van asbestmaterialen motiveren waarom geen monstername uitgevoerd is. Een van de mogelijk aan te duiden motivaties is de weigering van de eigenaar-opdrachtgever. De andere mogelijkheden zijn een onderzoeksbeperking (bv. omwille van hoogte, veiligheid) of risico op schade die groter is dan inherente schade.

Deze dropdown-lijst verschijnt bij een beperkte lijst van asbestmaterialen. Het gaat om materialen waarvan het asbesthoudend karakter noch visueel noch auditief kan bepaald worden en waarvoor enkel een monstername en laboanalyse uitsluitsel kan geven over het niet-asbesthoudende karakter. De motivatie is ook nodig als de kostenimpact relatief groot is: de kostprijs om de toepassing te verwijderen is veel lager als de toepassing niet-asbesthoudend is tegenover wel asbesthoudend.

Bij weigering van monstername neemt u het materiaal ook op in een bronfiche in de databank. U kiest voor ‘vaststelling en expertise’ als identificatiemethode en selecteert de juiste motivatie. 

Het asbestattest neemt de door de ADI aangeduide motivatie over in de fiche van het materiaal. Dit moet de communicatie met de opdrachtgever stimuleren zodat die een geïnformeerde keuze maakt over het al dan niet nemen van monsters. 

Bestaan er bruikbare bewijsdocumenten, dan kiest de ADI bij identificatiemethode voor ‘bewijsdocument + vaststelling en expertise’. De ADI laadt vervolgens het bewijsdocument op in de databank. Als er geen bewijsdocumenten of monstername zijn, dan kiest de ADI voor ‘vaststelling en expertise’ als identificatiemethode.

Voorbeeld: Zo kunnen vinyltegels of zwarte lijm asbesthoudend of niet-asbesthoudend zijn. Auditief of visueel valt dit vaak niet te determineren. De kosten voor een verwijdering liggen aanzienlijk lager als de asbestverdachte materialen niet-asbesthoudend blijken te zijn. Daarom is er bij de identificatiemethode 'vaststelling en expertise' een motivatie nodig als de ADI geen monster neemt. Als er al een bruikbaar bewijsdocument van een eerdere monstername bestaat, kiest de ADI voor een andere identificatiemethode: ‘bewijsdocument + vaststelling en expertise’. 

Voor meer informatie over hoe u moet omgaan met een weigering tot monstername kan u terecht bij de veelgestelde vragen over de communicatie met de opdrachtgever “Wat moet ik doen als een opdrachtgever weigert dat ik monsters neem?”

Zie ook titel 4.2 in het inspectieprotocol en 5.3.12 van de leidraad.
 

Hoe lang kan een inventaris de status 'in opmaak' behouden?

Op dit ogenblik kan een inventaris in principe onbeperkt 'in opmaak' blijven staan.

Zolang de inventaris de status 'in opmaak' heeft, kan een andere ADI echter ook een inventaris opstarten op die locatie en het attest genereren. Van zodra een andere ADI een attest genereerde op dezelfde locatie, kan de eerste ADI zijn of haar inventaris niet meer finaliseren.