Vakinformatie over het asbestattest

Veelgestelde vragen vakinformatie

Beslissing tot schorsing

Welke CI is er geschorst?

Als u aangesloten bent bij de CI die geschorst is, zal de CI u inlichten en informeren.  

Wat houdt de schorsing in? 

Na het ingaan van de schorsing mag de CI geen nieuwe verplichte opleidingen meer organiseren of nieuwe aanvragen voor certificatie behandelen, noch bijkomende ADI's aansluiten. Ze moeten wel nog steeds de eerstelijnshelpdesk aanbieden en de kwaliteitsborging verzekeren, inclusief audits en controles uitvoeren, sanctioneren, en organiseren van de jaarlijkse bijscholing.

Lopende trajecten van opleiding en aanvragen van certificatie mogen nog afgehandeld worden.  

Vanaf wanneer gaat de schorsing in?

De schorsing gaat in op de dertigste dag na de ontvangst van de beslissing bij de CI. De CI heeft na ontvangst van onze brief dan een maand de tijd om voorbereidingen te treffen vooraleer de schorsing effectief ingaat.  

Ik ben ADI. Heeft dit voor mij gevolgen?

Nee. U kan gewoon verder werken. De CI moet nog steeds eerstelijnshelpdesk aanbieden en de kwaliteitsborging verzekeren.  

Waarom werd die CI geschorst en de andere niet?

De OVAM stelde in juni vast dat bij alle vier de erkende CI's de capaciteit ontbrak om hun aangesloten asbestdeskundigen voldoende te begeleiden, te informeren, bij te scholen en te controleren. Daarom nam de OVAM de “beslissing tot voornemen van schorsing”.  

Om deze schorsing te vermijden, moesten de CI’s maatregelen nemen en aantonen dat hun interne organisatie en capaciteit voldoet om hun taken voldoende en kwaliteitsvol uit te voeren.  

Bij 1 CI heeft de OVAM na evaluatie besloten tot effectieve schorsing over te gaan.  

Dit betekent niet dat de andere CI’s vrijuit gaan. Zij moeten nog steeds kunnen aantonen dat ze kwaliteit van de werking van de ADI’s kunnen bewaken.  

Ik heb de opleiding gevolgd en /of het examen afgelegd. Kan ik nog opstarten als ADI?

Deze certificatie-instelling behoudt haar volledige werking voor de reeds aangesloten asbestdeskundigen maar mag geen nieuwe opleiden of aansluiten. De enige impact die uit de schorsing voorvloeit is dat een kandidaat ADI zich niet kan aansluiten bij de geschorste CI, en dat de kandidaat ADI ook geen opleiding kan volgen die georganiseerd wordt door de geschorste CI.  

Een reeds gestarte opleiding mag nog voltooid worden. U zal bij een andere CI moeten aansluiten om te kunnen starten als ADI en daarvoor contact opnemen met deze CI.  

Kan ik mij bij eender welke niet geschorste CI aansluiten?

Nee. Naar aanleiding van het voornemen tot schorsing hebben de CI's aan de OVAM informatie bezorgd over de maatregelen die ze genomen hebben om de kwaliteitsborging van de ADI's die bij hun aangesloten zijn te optimaliseren. Hieruit blijkt dat niet alle CI's de nodige capaciteit hebben om nog bijkomende ADI aan te sluiten. U moet bij de CI zelf informeren of ze nog bijkomende ADI's kunnen aansluiten zonder hun kwaliteitsborging in gevaar te brengen. De OVAM zal dit verder bewaken.  

De CI's kunnen voor de ADI's die zich bij hen willen aansluiten bijkomende criteria opleggen bovenop de certificatievoorwaarden uit het Vlarema. 

Zijn de asbestattesten van ADI’s die aangesloten zijn bij de geschorste CI nu van slechte kwaliteit?

Helemaal niet. Alle asbestdeskundigen zijn immers opgeleid en geslaagd in een theorie- en praktijkexamen.  

Maar de geschorste certificatie-instelling slaagt er niet in om de asbestdeskundigen voldoende te begeleiden, te informeren, bij te scholen en te controleren. Daarom hebben we er onvoldoende zicht op of de asbestdeskundigen hun certificaat op een bekwame manier gebruiken. Hierdoor hebben we ook onvoldoende zicht op de evolutie van de kwaliteit van de asbestattesten en de omvang en aard van eventuele fouten.  

Voornemen tot schorsing CI's

Waarom nam de OVAM op 9 juni de beslissing om de vier certificatie-instellingen een voornemen tot schorsing te bezorgen?

Op korte tijd zijn er al ruim 1160 asbestdeskundigen actief op de markt. De OVAM kende een erkenning toe aan vier certificatie-instellingen. Onder meer via controles kijkt de OVAM toe of ze hun taken degelijk uitvoeren. De OVAM stelde vast dat bij alle vier de erkende CI's momenteel de capaciteit ontbreekt om hun aangesloten asbestdeskundigen voldoende te begeleiden, te informeren, bij te scholen en te controleren. Dit komt de kwaliteit van de afgeleverde asbestattesten niet ten goede. Elke nieuwe kandidaat of nieuwe aansluiting zet de interne werking en capaciteit van de CI’s verder onder druk. 

Daarom wil de OVAM op de pauzeknop drukken en maakte ze aan alle vier de CI's een “beslissing tot voornemen van schorsing” over. Een effectieve schorsing betekent dat de betrokken CI geen nieuwe kandidaten mag opleiden en geen nieuwe asbestdeskundigen mag aansluiten. Om deze schorsing te vermijden, moeten de CI’s nu maatregelen nemen en de OVAM aantonen dat hun interne organisatie en capaciteit voldoet om hun taken voldoende en kwaliteitsvol uit te voeren. Een mogelijke maatregel kan inhouden dat de CI zelf beslist een tijdelijke stop in te voeren voor het opleiden en certificeren van kandidaat asbestdeskundigen. Een CI zal deze maatregel nemen als ze oordeelt dat dit (tijdelijk) nodig is om er eerst voor te kunnen zorgen dat ze voor de reeds aangesloten ADI’s haar taken voldoende en kwaliteitsvol invult. Bij een beslissing tot schorsing wordt een dergelijke stop opgelegd aan de CI. 

Wat betekent dit voor u als gecertificeerde ADI?

Als u als gecertificeerde ADI reeds aangesloten bent bij een CI dan heeft een schorsing geen impact op uw activiteiten als ADI. Een geschorste CI’s moet nog steeds instaan voor de helpdesk, bijscholing, audits en controles van hun aangesloten ADI’s.

Wat betekent dit voor u als kandidaat ADI?

Bent u nog niet gecertificeerd  als ADI? Dan heeft deze beslissing mogelijks een impact. 
De OVAM verwacht dat de CI’s maatregelen nemen om hun werking niet verder onder druk te zetten door bijkomend kandidaten op te leiden en te certificeren. Indien de CI haar interne organisatie en capaciteit nog niet voldoet om haar taken voldoende en kwaliteitsvol uit te voeren, kan ze zelf de beslissing nemen een tijdelijke stop in te voeren voor het opleiden en certificeren van kandidaat asbestdeskundigen. Indien de CI effectief geschorst wordt, is ze hiertoe verplicht. 

Concreet betekent een tijdelijke stop (vrijwillig of door schorsing):

  • kandidaten waarvan de opleiding reeds startte, kunnen de opleiding afronden en deelnemen aan het examen;
  • kandidaten geslaagd voor het examen kunnen een lopende behandeling voor het bekomen van een procescertificaat of persoonscertificaat afronden;
  • wat kan (tijdelijk) niet:
    • een nieuwe opleiding starten;
    • een nieuwe procedure voor het bekomen van een proces- of persoonscertificaat starten.

Enkel en alleen als de CI aan de OVAM kan aantonen haar taken voldoende en kwaliteitsvol uit te voeren, zijn voormelde maatregelen niet (meer) nodig en wordt een effectieve schorsing vermeden. 
 

Hoe lang zijn mijn opleidingsattest en examenattest geldig?

Op dit ogenblik voorziet de wetgeving geen geldigheidstermijn voor het opleidingsattest en het examenattest.

Wanneer start een stop tot opleiding of certificering?

Om een schorsing te vermijden kan een CI zelf de beslissing nemen om tijdelijk geen nieuwe kandidaten op te leiden of te certificeren. Ze zal dit doen als dit nodig is om eerst voor de reeds aangesloten ADI’s voldoende en kwaliteitsvol haar taken te kunnen uitvoeren. Daarnaast kan een CI hiertoe verplicht worden. Dit is het geval wanneer de OVAM beslist de CI effectief te schorsen. In dat geval heeft de CI 30 dagen na de beslissing tot schorsing om dit voor te bereiden. 

 

Kan ik nog overschakelen naar een andere CI?

Een ADI kan een CI waarvan de schorsing effectief is ingegaan, verlaten om zich aan te sluiten bij een andere niet-geschorste CI. Bij een geschorste CI kunnen zich geen nieuwe ADI’s aansluiten. 

Bijscholing

Moet ik een bijscholing volgen?

Elke persoonsgecertificeerde ADI moet per kalenderjaar een bijscholing volgen. De verplichting geldt vanaf het kalenderjaar dat de ADI het persoonscertificaat krijgt. Een ADI die in 2022 gecertificeerd werd moet dus elk kalenderjaar een bijscholing volgen. In 2022 werden er nog geen bijscholingen georganiseerd omdat dit het opstartjaar was. De ADI moet dus in 2023, 2024, … wel een bijscholing volgen. Een ADI die in 2023 een certificaat kreeg moet de bijscholing van 2023 ook al volgen. 

Als een ADI niet de jaarlijkse verplichte bijscholing volgt, begaat die een non-conformiteit van categorie III en kan de CI het certificaat voorwaardelijk opheffen.

Alle info over de bijscholing vindt u in de fiche 'bijscholing'.

Bij wie moet ik de bijscholing volgen?

Ik beschik over een persoonscertificaat en ben aangesloten bij een CI

U moet de bijscholing volgen bij uw eigen CI of een opleidingscentrum dat samenwerkt met uw CI. De CI moet het kwaliteitsvolle gebruik van de certificaten van de bij haar aangesloten ADI’s waarborgen (Vlarema, art. 5.4.8, 1e lid, 5°). Onder deze taak valt het organiseren van de jaarlijks verplichte bijscholing. Aangezien enkel de CI waarbij de ADI is aangesloten instaat voor de kwaliteitsborging van die ADI moeten de ADI’s de bijscholing dus volgen bij een opleidingscentrum waarvan de kwaliteit verzekerd wordt door hun eigen certificatie-instelling.

Ik beschik over een persoonscertificaat maar ben (nog/tijdelijk) niet aangesloten bij een CI 

Bijvoorbeeld: Tracimat-deskundigen die geen asbestattesten afleveren, of ADI’s die tijdelijk niet actief zijn.

U bent wettelijk verplicht om de bijscholing te volgen. De bijscholing mag u volgen bij een CI naar keuze, aangezien er geen specifieke CI instaat voor uw kwaliteitsborging. U hoeft de bijscholing dus niet te volgen bij de certificatie-instelling die uw persoonscertificaat afleverde. Neem altijd eerst contact op met de certificatie-instelling vooraleer u zich inschrijft voor de bijscholing. Zo bent u zeker dat de opleiding achteraf gevalideerd wordt in het certificatieplatform.

Ik beschik enkel over het opleidings- en examenattest, maar (nog) niet over een  persoonscertificaat

Dan moet u op dit moment de bijscholing niet volgen.

Voorlopig hebben het opleidings- en examenattest geen vervaldatum. Het kan wel zijn dat dit aangepast wordt bij een toekomstige wijziging van de wetgeving.

Alle info over de bijscholing vindt u in de fiche 'bijscholing'.

Inspectiegebied

Mag ik bij de verkoop van een appartementsgebouw met 10 appartementen, dat in één keer overgedragen wordt van één eigenaar/verkoper naar één nieuwe eigenaar/koper, alles opnemen in één attest?

Neen, u mag niet alle appartementen opnemen in 1 asbestattest. Er mag maximum één wooneenheid opgenomen worden in één attest. Een appartement komt overeen met een wooneenheid. Er moeten dus minstens 10 attesten opgesteld worden voor de 10 individuele appartementen. Zie ook titel 3.2.2 in het inspectieprotocol en 3.2.3 van de leidraad.

Voor de gemeenschappelijke delen mag een asbestattest opgesteld worden, maar dit is nog niet verplicht. Het attest voor de gemeenschappelijke delen moet pas opgesteld worden bij een verkoop vanaf 1 mei 2025 of uiterlijk op 31 december 2031. 

Hoe moet ik een inspectielocatie ingeven voor een constructie dat in de databank geen of een foutief huisnummer of busnummer heeft?

Om te voorkomen dat er meerdere attesten voor één inspectiegebied afgeleverd worden moet de ADI het inspectiegebied eenduidig afbakenen in de databank. De ADI doet dit enerzijds met de inspectielocatie (alfanumeriek) en anderzijds door de aanduiding van de betrokken constructies en niet-constructies op de GIS-kaart (ruimtelijk).

Soms wijkt de GIS-kaart (conform het GRB) af van de reële situatie: twee huisnummers werden omgewisseld van plaats, een huisnummer ontbreekt, er wordt een andere nummering gebruik voor de busnummers ... De oorzaak kan een fout in het gebouwenregister zijn, maar het kan ook het gevolg zijn van een verschil tussen de vergunde toestand en de feitelijke toestand. De OVAM kan de gegevens in het GRB niet aanpassen. De aanpassing kan wel gebeuren door een ambtenaar van de dienst omgeving van de betrokken gemeente die toegang heeft tot het gebouwenregister. 

Bij de ontwikkeling van de databankapplicatie hebben we hier rekening mee gehouden zodat de verkoop van een pand hierdoor niet geblokkeerd wordt.

Slaagt een ADI er niet in om de gegevens in het gebouwenregister te laten aanpassen, dan moet de ADI bij foutieve of ontbrekende huisnummers voor de identificatie van de inspectielocatie het perceelsnummer gebruiken. Bij problemen met het busnummer kan de ADI in de meeste gevallen eenvoudig manueel een busnummer toevoegen. In het vrije veld van de extra adresdetails vult die indien nodig bijkomende informatie in om de afbakening van het gebied eenduidig te beschrijven.

Voorbeeld: op de GIS-kaart staat het gebouw met het officiële adres 'stationsstraat 5' aangegeven als 'stationsstraat 7' en vice versa. De ADI gebruikt noch stationsstraat 5, noch stationsstraat 7 voor de identificatie van de inspectielocatie. De ADI maakt hiervoor gebruik van het perceelsnummer. 

Daarnaast moet de ADI het inspectiegebied ook altijd afbakenen door de betrokken gebouw-polygonen op de GIS-kaart te selecteren (en correct aan te geven of het gaat om een volledig of gedeeltelijk gebouw). Deze polygonen hebben elk hun eigen gebouw-ID en maken een stabiele ruimtelijke identificatie van het inspectiegebied mogelijk ongeacht wijzigende perceels- of huisnummers. 

Meer informatie over het GRB (Grootschalig Referentiebestand): https://www.vlaanderen.be/digitaal-vlaanderen/onze-oplossingen/basiskaart-vlaanderen-grb 

Hoe ga ik om met asbest tegen gemene muren?


 

Gemene afsluiting in beide asbestattesten

Een gemene afsluiting (gemeenschappelijke afscheiding, zie gele rechthoek) is een afscheidende constructie op of langs de grens tussen twee eigendommen (schrijlings of erlangs). Ze behoort toe aan beide aangrenzende eigenaars en er is dus sprake van mede-eigendom (mandeligheid). Er is geen apart asbestattest nodig voor de gemene afsluiting, zoals dat voor gemeenschappelijke delen wel het geval is. Dit wordt bij een volgende decreetswijziging verduidelijkt. Wel moet het asbestattest van elk van beide gebouwen deze constructie bevatten als ze asbestverdacht is.

Als de ADI een deel van de constructie niet kan vaststellen vanaf de ene eigendom (bijvoorbeeld door een te hoge muur waardoor de kant van de andere eigenaar niet vast te stellen is), is er sprake van een onderzoeksbeperking. De ADI moet deze dus opnemen in een beperkingsfiche.

Er geldt een vermoeden van ‘gemeen zijn’ of ‘mandeligheid’ voor een constructie die langs of schrijlings op de perceelgrens is geplaatst. Het is aan de eigenaars van de naburige percelen om dit vermoeden te weerleggen (zie burgerlijk wetboek art. 3.104 en 3.105). Bespreek dus met de eigenaar wat wel of niet gemeen is. 

Gemene muur 

De bebouwde zijgevel (geel gedeelte tussen de huizen) is normaliter gemeen bij gesloten en halfopen bebouwing tot aan het minst verheven dak, gezien deze muur als afscheiding geldt tussen de twee percelen. Een volgende versie van het inspectieprotocol zal bespreken hoe de ADI hier moet mee omgaan. Tot dan onderzoekt de ADI enkel het waarneembare deel vanaf eigendom A voor asbestattest A, en het waarneembare deel vanaf eigendom B voor asbestattest B. 

Niet-gemene muur niet in beide asbestattesten

Een niet-gemene muur (het rode gedeelte) die langs de kant van eigenaar B asbestleien draagt, moet niet opgenomen worden in een bronfiche in het asbestattest van eigenaar B, maar wel in die van eigenaar A. We raden sterk aan om deze niet-gemene muur op te nemen in een adviesfiche voor eigenaar B, ook al behoort deze muur niet tot het inspectiegebied van de opdracht. Op die manier kan de ADI advies geven over de gebruiksbeperkingen in functie van dagelijks gebruik. Voetballen tegen deze muur is bijvoorbeeld niet aangewezen. Het gaat dan om een visuele inspectie; het is niet toegelaten om onderzoekshandelingen te stellen op deze muur. 

Als er een afdruipzone is of asbesthoudend slib in de dakgoot van eigenaar B, veroorzaakt door deze gevel, moet de ADI wel een afdruipzonefiche opmaken of een afvalfiche voor het slib. 
 

Is een toilet een natte ruimte volgens het inspectieprotocol?

Neen, het toilet staat niet beschreven als een natte ruimte in het inspectieprotocol (IP). 

Het IP beschrijft de monstername voor pleisterwerk. In tegenstelling tot het energieprestatiebeleid beschouwt het IP een toilet en wasruimte niet als natte ruimte, enkel de badkamer en keuken. Voor residentiële wooneenheden is één mengmonster nodig van wanden in volgende zones: een individuele ruimte, een natte ruimte (badkamer, keuken), een stookplaats en een trappenhal. In een badkamer en een keuken is de kans om asbestmaterialen aan te treffen relatief groot (bv. Glasal, vinylvloer,…). Het IP ziet deze locaties dan ook als risicolocaties voor asbesthoudend pleisterwerk.

  

Wanneer is het verplicht om een asbestattest op te maken voor de gemeenschappelijke delen bij mede-eigendom?

Op dit moment is het vanaf 1 mei 2025 verplicht om bij overdracht van een appartement een asbestattest van de gemeenschappelijke delen te hebben. Tegen 2032 moet elke VME beschikken over een asbestattest van de gemene delen. 

Er is echter een wijzigingstraject lopend: op 19 januari 2024 werd het voorontwerp van verzameldecreet met diverse bepalingen rond omgeving, leefmilieu en natuur, en ruimtelijke ordening principieel goedgekeurd, waaronder een voorstel met betrekking tot het asbestattest voor gemeenschappelijke delen. De Raad van State formuleert nog een advies; nadien behandelen de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement dit voorontwerp. 

Dit voorstel vervroegt de verplichting om over een asbestattest te beschikken voor alle mede-eigendommen naar 1 januari 2027 in plaats van 1 januari 2032. De verplichting om een asbestattest te hebben bij overdracht van de gemeenschappelijke delen tegen 1 mei 2025 wordt geïntegreerd in deze mijlpaal 1 januari 2027: vanaf dan moet bij de overdracht van een privaat deel ook een kopie van het asbestattest gemene delen beschikbaar zijn. Indien er bij een overdracht voor 1 januari 2027 al een asbestattest gemene delen voorhanden is, dan moet dit wel al verplicht meegedeeld worden aan de kandidaat-verwerver. 
 

Wanneer is het verplicht om een asbestattest op te maken voor de gemeenschappelijk gebruikte delen binnen éénzelfde eigendom?

We spreken van gemeenschappelijk gebruikte delen als er voor een TCR van één eigenaar een vrijwillige of verplichte opsplitsing is in verschillende inspectiegebieden. Door deze opsplitsing worden er ‘gemeenschappelijke delen’ gecreëerd ook al is er geen sprake van mede-eigendom. Het is daarom naar analogie met de gemene delen onder mede-eigendom verplicht om vanaf 1 mei 2025 bij overdracht een asbestattest van de gemeenschappelijk gebruikte delen te hebben. Tegen 2032 moet elke eigenaar beschikken over een asbestattest van de gemeenschappelijk gebruikte delen. 

Er is momenteel een wijzigingstraject lopende om deze verplichting decretaal te verankeren. 

Voorbeeld van gemeenschappelijke delen bij één eigenaar: bij facultatieve splitsing van een inspectiegebied met meerdere kantooreenheden in eigendom van één eigenaar: door de afwezigheid van wooneenheden kan de eigenaar ervoor kiezen om een attest op te stellen voor het geheel van de TCR of ervoor kiezen om het inspectiegebied op te splitsen per kantooreenheid. Een opsplitsing komt er meestal met het oog op een toekomstige verkoop of om een afzonderlijk asbestattest te kunnen overhandigen aan de verschillende huurders. Door de splitsing in meerdere inspectiegebieden is de eigenaar verplicht om te beschikken over een apart attest voor de gemeenschappelijk gebruikte delen in deze TCR (vanaf 1 mei 2025).

Waarom is het verstandig om nu al een asbestattest op te maken voor de gemeenschappelijke delen in mede-eigendom?

Bij gemeenschappelijke delen in mede-eigendom zal vanaf mei 2025 de overdracht van een appartement geblokkeerd worden als het asbestattest van de gemeenschappelijke delen niet beschikbaar is. Om blokkering van de overdracht te vermijden, moet er voor de gemeenschappelijke delen van een mede-eigendom tegen dan dus een asbestattest zijn. Het is verstandig om nu al in te zetten op de opmaak van asbestattesten voor gemeenschappelijke delen, om een bottleneck en wachttijden te vermijden.

Het komende jaar is nodig om gespreid binnen de marktcapaciteit die deadline van mei 2025 te kunnen halen. ADI’s kunnen dit gerust meenemen in hun eigen communicatie met de klant.

Op 19 januari 2024 werd echter het voorontwerp verzameldecreet met diverse bepalingen rond omgeving, leefmilieu en natuur, en ruimtelijke ordening principieel goedgekeurd, waaronder een voorstel met betrekking tot het asbestattest voor gemeenschappelijke delen. De Raad van State formuleert nog een advies; nadien behandelen de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement dit voorontwerp. 

Dit voorstel vervroegt de verplichting om over een asbestattest te beschikken voor alle mede-eigendommen naar 1 januari 2027 in plaats van 1 januari 2032. De verplichting om een asbestattest te hebben bij overdracht van de gemeenschappelijke delen tegen 1 mei 2025 wordt geïntegreerd in deze mijlpaal 1 januari 2027: vanaf dan moet bij de overdracht van een privaat deel ook een kopie van het asbestattest gemene delen beschikbaar zijn. Indien er bij een overdracht voor 1 januari 2027 al een asbestattest gemene delen voorhanden is, dan moet dit wel al verplicht meegedeeld worden aan de kandidaat-verwerver. 
 

Communicatie met opdrachtgever

Wat moet ik doen als een opdrachtgever weigert dat ik monsters neem?

Een opdrachtgever heeft de mogelijkheid om monsternames te weigeren. Deze weigering  kan gevolgen hebben voor de conclusie vna het asbestattest en komt dus best op een geïnformeerde wijze tot stand om klachten te vermijden. Wijs de opdrachtgever dus duidelijk op de gevolgen van de weigering.

Asbestverdacht zonder monstername = asbesthoudend

Een ADI moet elk asbestverdacht materiaal opnemen in de inventaris ook als die er geen monster van kan of mag nemen. ‘Asbestverdachte’ materialen zijn per definitie ‘asbesthoudend’ tenzij de afwezigheid van asbest met zekerheid wordt aangetoond op basis van een geldige monstername en analyse. Geen monster nemen heeft dus gevolgen voor de eindconclusie van het asbestattest.

Als u geen monster mag nemen omdat de opdrachtgever dit weigert, is het belangrijk om de opdrachtgever vooraf te informeren over het gevolg van de weigering. De opdrachtgever moet weten dat het toch opportuun kan zijn om een monstername te voorzien om uitsluitsel te geven, vb. als de verwijderingskost hoog is of om zekerheid te krijgen over de werkelijke risico’s. Het is de opdrachtgever die de uiteindelijke beslissing maakt op basis van ‘informed consent’ of ‘geïnformeerde weigering’.

Vermijd klachten

Bespreek het nemen van monsters en een eventuele weigering om monsters te nemen grondig met de klant. Zo vermijdt u klachten. Het certificatiereglement bepaalt dat klachten van een klant gevolgen kunnen hebben voor het certificaat van de ADI. De beslissing van de opdrachtgever neemt u daarom best op in het opdrachtformulier.

Aanduiding in de databank

Voor meer informatie over hoe u hiermee moet omgaan in de databank kan u terecht bij de veelgestelde vragen over het gebruik van de databank “Motiveer identificatiemethode 'vaststelling en expertise'”

Zie ook titel 4.2 in het inspectieprotocol en 5.3.12 van de leidraad.
 

Mag ik het logo van OVAM op mijn website zetten?

Het beleid van de OVAM bepaalt dat commerciële bedrijven het logo van de OVAM niet mogen gebruiken in officiële communicatie of documenten naar klanten toe, uitgezonderd in het geval van samenwerkingsprojecten. Het gebruik van het logo van de OVAM op de website van een ADI is dus niet toegelaten. Enkele ADI's ontvingen daarom van ons al een mail met de vraag om ons logo op hun website te verwijderen. 

Wat mag wel? De OVAM vermelden in officiële communicatie of documenten naar klanten toe of het logo gebruiken in presentaties om naar de OVAM te verwijzen. 

We zien ook verkeerde formuleringen als "wij zijn OVAM gecertificeerde ADI", "wij zijn gecertificeerde asbestdeskundige van de OVAM", "wij zijn erkend door de OVAM"... 

Een ADI wordt gecertificeerd door een certificatie-instelling en niet door de OVAM. Daarom hebben wij ook al aan enkele ADI's gevraagd om dergelijke teksten aan te passen. 

Inspectieprotocol - materialen

Hoe moet ik omgaan met asbestvrije materialen?

Volgens het IP kunt u een materiaal beschouwen als niet-asbestverdacht als deze beoordeling met zekerheid mogelijk is op basis van: 

  • vaststelling en expertise 
  • bewijsdocumenten + bevestiging door vaststelling en expertise 

Als u een materiaal vaststelt met het productnormopschrift ‘NT’, mag u dit materiaal beschouwen als niet-asbestverdacht.

Aandachtspunt: U moet in dergelijk geval bepalen of u een volledige toepassing of slechts enkele deelmaterialen beschouwt als niet-asbestverdacht. Bv. als het opschrift ‘NT’ niet op alle onderdelen van de toepassing vermeld is zoals bij een dak met meerdere golfplaten, een nokstuk, een dakrand, een ingebouwd verluchtingsrooster, …

Indien u het opschrift ‘NT’ enkel vaststelt in een bewijsdocument, dient u zelf de bruikbaarheid van deze bron na te gaan om te bepalen of het materiaal asbestverdacht is of niet.

Niet asbestverdachte materialen moet u niet opnemen in een inventaris, maar u mag ze optioneel beschrijven in een adviesfiche. Voor een klant is het niet altijd duidelijk waarom u een materiaal als niet asbestverdacht beschouwt en dus niet opneemt in de inventaris. Om klachten te vermijden neemt u materialen zoals NT-vezelcement daarom best op in een adviesfiche.

Zie ook titel 4.2 in het inspectieprotocol en 5.2.2.2 van de leidraad.

Wanneer valt een materiaal onder ‘crepi’ en wanneer onder ‘pleisterlaag’?

Op de databank wordt als asbesttoepassing ‘crepi’ gekozen, als het gaat om crepi of pleisterwerk aan buitenschil.  ‘Pleisterwerk’ wordt gekozen als het gaat om crepi of pleisterwerk aan een binnenstructuur. 

Onder welke mijlpaal vallen Glasal-panelen en asbestcementwanden (blokken/panelen als wanddeel)?

De scope asbestcement in de buitenschil als onderdeel van de mijlpaal 2034 is ingegeven door de in de literatuur beschreven verweringsproblematiek. Dit komt vooral voor bij dak- en gevelbekledingen, dakgoten, rookgaskanalen en hemelwaterafvoerkanalen bestaande uit asbestcement als ze zich aan de buitenzijde bevinden.

Glasalpanelen zijn niet onderhevig aan deze verweringsproblematiek vermits ze bedekt zijn door een harde, geëmailleerde laag. Glasalpanelen vallen bovendien niet in de categorie van gevelbekleding, ze vormen op zichzelf het wanddeel. Om die redenen vallen glasalpanelen niet onder de mijlpaal 2034. Ze vallen dus onder mijlpaal 2040, ofwel als te verwijderen (indien niet-laag risico en eenvoudig bereikbaar), ofwel als zorgvuldig te beheren.

In tegenstelling tot Glasalpanelen zijn structurele asbestcementpanelen wel onderhevig aan de verweringsproblematiek. Ze vallen echter net als Glasalpanelen niet onder gevelbekleding maar vormen op zichzelf het wanddeel. De verwijdering ervan heeft dus een grotere impact op de constructies dan de verwijdering van gevelbekleding. Daarom vallen dergelijke panelen niet onder de mijlpaal 2034 maar onder de mijlpaal 2040.

Is tegellijm een niet-hechtgebonden toepassing?

Het Materialendecreet vermeldt volgende definitie voor hechtgebonden asbesthoudende materialen: asbesthoudende materialen waarin de asbestvezels in oorsprong sterk gebonden zijn door een bindmiddel dat hoofdzakelijk bestaat uit cement, bitumen, mastiek, kunststof of lijm.

Anderzijds vermeldt het Ministerieel besluit Inspectieprotocol dat een asbestdeskundige verantwoordelijk is voor de bepaling van het bindmiddel, op basis van eigen plaatsbezoek en monstername en mogelijk ook het analyserapport van het asbestlabo.

Tegellijm, bedoeld om faiencetegels te bevestigen aan een drager, is een relatief nieuw gegeven in de asbestsector. Het materiaal wordt ook beschouwd als asbestverdacht. Deze tegellijm bestaat normaliter hoofdzakelijk uit cement, vaak in combinatie met gips of zand. Door toevoeging van water wordt het tegellijmpoeder kleverig. Met deze substantie worden de tegels aan de drager bevestigd. Later droogt de tegellijm uit. Dit uitgedroogde smeersel is vaak eerder brokkelig en poreus qua textuur, de kleverigheid of viscositeit verdwijnt nagenoeg.

Er kan gesteld worden dat de tegellijm dus als bindmiddel cement-gips bevat, met cement als hoofdzakelijk element. Toch kan de asbestdeskundige opmerken dat het materiaal in oorsprong (vanaf het moment dat het is uitgedroogd) niet voldoende sterk gebonden is om het te beschouwen als hechtgebonden. Een parallel proces merken we op bij pleisterwerk, waar de gipsmatrix ook eerst kleverig of papperig is tijdens het aanbrengen op de drager en later uitdroogt. In beide gevallen moeten we dus de kleverige fase zien als onderdeel van het productieproces, hier in situ bewerkstelligd.

Het is dus aan de asbestdeskundige om het bindmiddel te bepalen. Indien hij merkt dat de tegellijm bestaat uit cement, maar dat door de relatief grote aanwezigheid van zand en gips de matrix in oorsprong eerder niet sterk gebonden is, kan hij op de databank opteren voor ‘Andere’ bij bindmiddel. De asbestdeskundige kan er bv. ‘cement-gips’ noteren en kiezen voor de status van ‘niet-hechtgebonden’.

De zwarte lijm om vinyl(tegels) mee vast te kleven, heeft een andere samenstelling, bv. hars of kunststof, en is dus kleverig (hechtgebonden) in oorsprong, met lijm als hoofdzakelijk bindmiddel. Als je ‘lijm’ kiest als bindmiddel op de databank, wordt automatisch de link gelegd met ‘hechtgebonden’. Hetzelfde geldt voor bindmiddel ‘cement’.

Parallel met vinyltegels en zwarte lijm wordt, zoals in de case op de databank beschreven, ‘niet eenvoudig bereikbaar’ aangeduid als de asbestdeskundige bv. tegellijm kan vaststellen bij een bestaande beschadiging of opening in de met tegels bezette muur (of andere drager).

Waarom staan dekstenen niet in het lijstje van AC dak- en gevelbekledingen die automatisch als niet-asbestveilig worden beschouwd?

Dekstenen zijn apart aan te duiden en vallen niet automatisch onder de mijlpaal 2034. Vooral vanwege het formaat van dekstenen werd deze keuze gemaakt. Dekstenen zijn dikker dan bv. golfplaten en leien en eroderen relatief gezien en gemiddeld genomen minder snel.

Wanneer maak ik een afdruipzonefiche?

Een afdruipzonefiche gebruikt u enkel als de combinatie asbestcementdak of -gevel met bodem voorkomt, ook als de gevel of het dak niet tot het inspectiegebied behoort. 

Met de dak- en gevelbekleding worden die asbestcementtoepassingen bedoeld die vallen onder de mijlpaal 2034. Wandplaten (blokken) die in se een muur vormen en dekstenen horen daar niet onder, noch opgeslagen golfplaten in het gras. 

Komt de afdruip van de gevel of het dak op een terras of plat dak, dan moet geen afdruipzonefiche opgemaakt worden. . Enkel als de afdruip rechtstreeks op de bodem terechtkomt, maakt u een afdruipzonefiche.  

Als u op het dak of terras slib of resten kunt vaststellen, gebruikt u een afvalfiche om dit te rapporteren. Als u dit niet kan vaststellen, kunt u optioneel een adviesfiche opmaken om eventuele gebruiksbeperkingen mee te delen. 

Moeten we alle pleisterwerk van na 1980 en vóór 2001 steeds beschouwen als asbestverdacht? Ondanks het verbod, sinds 1980, op manuele behandeling van asbest in vrije toestand?

Vaak werden na de verbodsdatum voor het gebruik van (bepaalde) asbesthoudende materialen/vezels toch nog stocks opgebruikt. Om die reden is pleisterwerk en crepi asbestverdacht, ook diegene aangebracht tussen 1980 en 2001. Er zijn gevallen bekend van asbesthoudend pleisterwerk en crepi in deze periode, in gebouwen met diverse functies. Het asbestattest zal het asbestpassief in Vlaanderen beter in kaart brengen. Mogelijk brengt dit ook verduidelijkingen en trends met zich mee omtrent het historische gebruik van asbestvezels in pleisterwerk en crepi.

Hoeveel monsters moet ik nemen van pleisterwerk bij gemeenschappelijke delen?

In het Inspectieprotocol staat in titel 4.2 per asbestmateriaal aangegeven hoe de monstername kan doorgaan.

Specifiek voor een trappenhal volstaat één mengmonster voor het pleisterwerk aan wanden, plafonds en de onderzijde van de trap, ook al is de trappenhal verspreid over verschillende verdiepingen. Het mengmonster zelf bestaat wel uit materiaal van verschillende monsternamepunten op representatieve locaties. 

Waarom u een representatief aantal monsters moet nemen, kunt u lezen in deze leidraadfiche (terug te vinden via de vakinformatiepagina).

Daarnaast moet de ADI per verdieping twee mengmonsters nemen van de gemeenschappelijke delen:

  • een mengmonster dat bestaat uit materiaal van verschillende monsternamepunten van het plafondpleisterwerk van de gang(en), individuele ruimtes (bv. poetsdienst, afvallokaal, fietsberging, …) en natte ruimtes (bv. een gemeenschappelijke wasruimte).
  • een mengmonster dat bestaat uit materiaal van verschillende monsternamepunten van het muurpleisterwerk van de gang(en), individuele ruimtes (bv. poetsdienst, afvallokaal, fietsberging, …) en natte ruimtes (bv. een gemeenschappelijke wasruimte).

Tot slot moet neemt de ADI ook een mengmonster per stooklokaal, waarbij plafondpleister en muurpleister samen mogen.

Hoe baken ik de traphal af?

Voor de afbakening van de traphal en de gang is het voor de OVAM onmogelijk een sluitende regel te formuleren die kan gelden voor elke situatie. Per context oordeelt de ADI zelf, vanuit kennis, expertise en opleiding, waar die de monsternamepunten lokaliseert voor een mengmonster. Op de afbeelding (van de website van VEKA) ziet u een traphal. Alles wat erbuiten valt, is geen onderdeel van die traphal. Dit is een eenvoudig prentje. Meestal zullen meer complexe situaties voorkomen. 

Wat betreft de grens tussen een trappenhal en een gang, houdt de ADI er rekening mee dat er wel degelijk verschillende samenstellingen van pleisterwerk aanwezig kunnen zijn, in de trappenhal en in een gang. Een trappenhal is geen gang en vice versa. Het is aan de ADI zelf om ter plaatse te oordelen hoe die een representatief monster kan nemen binnen het kader van het inspectieprotocol. Als er twijfel is, kan de ADI de vraag voorleggen aan de CI. De CI borgt immers de kwaliteitsvolle werking van de ADI. Het is dan ook aan de CI om te bepalen of de werkwijze van de ADI overeenstemt met de richtlijnen in het inspectieprotocol.
 

Waarom is bijkomende info geven over materialen die na analyse niet asbesthoudend blijken te zijn, nodig?

U moet ook voor materialen die na analyse niet asbesthoudend blijken te zijn toch bepaalde informatie te geven zoals de oppervlakte, lengte, … 
Dit werd ingebouwd om de kwaliteitscontroles te ondersteunen. Zo kan via de databank eenvoudiger worden nagaan of de ADI wel voldoende monsters genomen heeft.
 

Hoe moet ik als ADI mijn (asbest)afval beheren?

Als ADI produceert u bedrijfsafval bij het uitoefenen van uw bedrijfsactiviteiten voor het opmaken van asbestattesten: uw PBM’s, reinigingsdoeken, overschot monsters, enz. Dit betekent dat een ADI verplicht is om het afval te sorteren en gescheiden aan te bieden én een afvalstoffenregister bij te houden van de geproduceerde afvalstoffen. Asbesthoudend en niet-asbesthoudend afval moet u apart inzamelen. 

  • Asbesthoudende afval: resten van asbestverdacht materiaal (monsters, …),  PBM’s en reinigingsdoeken verontreinigd met asbestverdachte deeltjes. 
  • Niet-asbesthoudend afval: resten van niet-asbestverdacht materiaal, PBM’s en reinigingsdoeken vrij van asbestverdachte deeltjes. 

Asbesthoudend afval zamelt u dubbel verpakt en luchtdicht in. U mag het asbesthoudend afval in één recipiënt (afvalcontainer) tijdelijk opslaan in functie van regelmatige ophaling of afvoer. Hiervoor heeft u als ADI geen vergunning nodig. 

In principe gaat u voor de ophaling van uw bedrijfsafval een contract moeten afsluiten met een inzamelaar (IHM’s). Inzamelaars van afvalstoffen moeten geregistreerd zijn door de OVAM. Bent u gevestigd op een bedrijventerrein dan kan u mogelijk aansluiten op een gegroepeerd contract met de bedrijven op het terrein. U bespreekt met uw IHM hoe u uw afval gesorteerd moet aanbieden. 

Voor kleine hoeveelheden bedrijfsafval (aard, samenstelling en hoeveelheid vergelijkbaar zijn met huishoudelijk afval) kan eventueel ook gebruik gemaakt worden van de gemeentelijke kanalen: niet-asbesthoudend afval via huis-aan-huisronde en asbestcementafval via recyclageparken. Voor niet-asbestthoudende restafval is de hoeveelheid heel expliciet begrensd tot maximaal 3 restafvalzakken van 60 liter per tweewekelijkse ophaling of één container van 22,5 kilogram restafval per tweewekelijkse ophaling. De gemeente is evenwel nooit verplicht afval van bedrijven te aanvaarden. Informeer steeds bij de milieudienst van uw gemeente of uw bedrijf beroep mag doen op de gemeentelijke inzamelronde. 

Mag een asbestlabo asbestafval inzamelen?

Een asbestlabo mag het asbestafval afkomstig van de eigen activiteiten (labo-analyses) tijdelijk opslaan in functie van regelmatige afvoer (al dan niet opgehaald). Een asbestlabo mag echter niet zomaar asbestafval van ADI’s aannemen en opslaan. In dat geval heeft het asbestlabo een uitbreiding nodig van de omgevingsvergunning  met een afvalstoffenrubriek en moeten ze een afvalstoffenregister bijhouden van de ontvangen stromen van derden (aard, gewicht, afkomst, bestemming). Daarnaast zal het asbestlabo dat asbestafval inzamelt van ADI’s ook moeten beschikken over een registratie als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar.

Wanneer is een monstername van een asbestverdachte golfplaat nuttig?

In een asbestcementen golfplaat kunnen verschillende soorten asbest voorkomen: vaak gaat het enkel om chrysotiel, maar soms zijn zowel chrysotiel als crocidoliet aanwezig. De ADI kan de asbestverdachte golfplaat op basis van 'vaststelling en expertise' asbesthoudend verklaren. Als de ADI geen monster neemt van deze golfplaten in vezelcement, selecteert die de worst-case met crocidoliet als aanwezige asbestsoort. Dit heeft een impact op de materiaalscore omdat crocidoliet een grotere risicofactor heeft dan chrysotiel. Een monstername kan dus nuttig zijn om de aanwezigheid van crocidoliet te weerleggen. Zo leunen de materiaalscore en de automatisch gegenereerde te nemen acties mogelijk dichter aan bij de realiteit.

Meer info over de golfplaat en de veel gemaakte fouten vindt u in de materiaalfiche op de pagina met vakinformatie. 

Welke verwijdermethode adviseer ik bij leidingisolatie in gips?

Volgens de Codex over het welzijn op het werk moet asbesthoudende leidingisolatie standaard verwijderd worden in een hermetisch afgesloten zone. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan afgeweken worden (Codex Welzijn op het werk artikel VI.3-55). Het gebruik van de couveusezak-methode is normaal niet toegestaan als de couveusezak niet correct of niet veilig rond het materiaal aangebracht kan worden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij isolatie die in slechte staat is, leidingen die vertakkingen hebben, leidingisolatie die tegen de muur verkleefd is …

Bij het aantreffen van leidingisolatie in gips kiest de ADI dus steeds als verwijderingsmethode de hermetische zone. Het is maar in uitzonderlijke gevallen dat een couveusezak-methode toegelaten is. Motiveer deze keuze dan steeds in de asbestinventaristoepassing.
Het is steeds aan de aannemer om te bepalen of de verwijdering kan via hermetische zone dan wel met de couveusezak-methode. Maar als ADI heeft u de verantwoordelijkheid om uw klant correct te informeren en zelf een inschatting te maken van de situatie. Onterecht enkel de couveusezak-methode aanduiden als een hermetische zone verplicht is heeft een impact op de perceptie van de waarde van het pand. Een koper kan in zo’n geval een klacht indienen tegen de ADI. Zorg dus voor een correct advies.

Inspectieprotocol - onderzoeksmethode

Vallen kruipkelders onder de permanente onderzoeksbeperking wegens lager dan 1,50m?

De termen ‘kruipruimte’ of ‘kruipkelder’ en de hoogtes die ermee zijn geassocieerd, zijn niet absoluut. Het betreft veelal een (lage) ruimte onder een vloer t.h.v. een kelder of een compacte videruimte boven een plafond. Een exacte hoogte voor deze ruimtes is niet gedefinieerd. Om dit op te vangen, heeft het IP het eerder algemeen over ruimtes met een hoogte < 1,50 m.

Een kruipkelder die lager is dan 1,50m valt dus onder de permanente onderzoeksbeperking. 

Hoe herstel ik op duurzame wijze een monsternamepunt?

Het inspectieprotocol legt op dat de ADI het monstername punt op duurzame wijze herstelt. Er zijn geen vereisten om het monsternamepunt op esthetische wijze te herstellen. Wat juist duurzaam is, is afhankelijk van de context. Voorbeeld: In een school waar kinderen spelen en rondlopen is het niet aangewezen om een sticker of tape te plakken over het monsternamepunt. De kleine vingertjes zullen eerder aangetrokken worden door de sticker en beginnen graag te pulken aan de hoekjes. Opvulpasta is hier de duurzame keuze. 

Hoe moet de asbestdeskundige omgaan met technische installaties?

Alle waarneembare onderdelen van een technische installatie vallen binnen de inspanningsverplichting zoals het inspectieprotocol beschrijft. Voor onderzoek naar technische installaties is het zeer belangrijk dat een asbestdeskundige of het procesgecertificeerd bedrijf goed op de hoogte is van de relevante regelgeving die buiten de bevoegdheid van de OVAM valt. Het gaat onder meer over het Algemeen Reglement op Elektrische Installaties (AREI) en de Codex Welzijn op het Werk.

De asbestdeskundigen moeten zich laten begeleiden door een bekwame en bevoegde onderhoudstechnicus, tenzij hij/zij zelf beschikt over:

  • de nodige bekwaamheid via een opleiding BA4 – gewaarschuwden of BA5 – vakbekwamen;
  • de bevoegdheid verleend door de werkgever (het AREI bepaalt dat de werkgever via een schriftelijk document aan de werknemer meedeelt voor welke delen van de installatie en voor welke werkzaamheden hij bevoegd verklaard wordt).

Enkel een opleiding volgen volstaat dus niet; de asbestdeskundige moet ook beschikken over de juiste bevoegdheid.

Als de asbestdeskundige ter plekke vaststelt dat de situatie (te) gevaarlijk is, dan motiveert die een onderzoeksbeperking. Het is aan de certificatie-instelling om die motivatie te controleren. Een aantal voorbeelden:

  • Een stooklokaal staat al decennia leeg en is in verval. Zo staat het plafond op instorten en is het onveilig om het lokaal te betreden. Dit is mogelijk een onderzoeksbeperking (lange termijn).
  • Er is buitensporig veel materiaal aanwezig in een liftmachinekamer en een normaal onderzoek is niet mogelijk. Dit is mogelijk een onderzoeksbeperking (korte termijn).

Technische installaties 
Asbestdeskundigen kunnen in contact komen met verschillende soorten technische installaties, zoals:

  • Liften
  • Hoogspanningscabines (opgelet: als dergelijke cabine een andere eigenaar heeft en niet hoort bij het inspectiegebied, maar wel onderdeel is van een constructie binnen het inspectiegebied, dan moet u werken met ‘gedeeltelijk gebouw’ voor die constructie).
  • Stooklokalen, onderstations en HVAC-installatie
  • Zekeringskasten

De aanwezigheid van technische installaties wordt opgenomen in het opdrachtformulier.

In de schijnwerper: onderzoek naar liften

Liften bestaan uit verschillende elementen die onderzocht kunnen worden: de liftmachine (motor), de liftschacht of -koker (met eventueel aparte deuren op elke verdieping), en de liftkooi of -cabine.

Sommige elementen zijn vast te stellen na het openen van een afsluitbare deur. De asbestdeskundige hoeft dus geen materialen te beschadigen of demonteren. De lift, in al zijn facetten, is dus deel van de inspanningsverplichting. Bepaalde elementen zullen doorgaans evenwel niet waarneembaar zijn, zoals het kernmateriaal van een liftkooi of de binnenzijde van een liftmachine.

TIP: om het onderzoek vlot te laten voorlopen, bespreekt de asbestdeskundige de situatie op voorhand duidelijk met de klant en/of syndicus en neemt de asbestdeskundige de gemaakte afspraken op in het nieuwe opdrachtformulier. Bij overdracht kan het zijn dat een erkend bevoegd onderhoudstechnicus verplicht een controlebezoek uitvoert. Het kan dan handig zijn om dit te laten samenlopen met de asbestinventarisatie.

Gebruik van de inventarisdatabank – problemen en foutmeldingen 

Moet ik gedeeltelijk of volledig gebouw aanduiden?

Als een asbestdeskundige een gebouw slechts gedeeltelijk onderzoekt dan moet die in de databank aangeven dat het om een gedeeltelijk gebouw gaat. Als een ADI ‘volledig gebouw’ aanduidt maar slechts een deel van het gebouw beschrijft in de asbestinventaris, dan kan een volgende ADI geen nieuw asbestattest aanmaken voor een ander deel van het gebouw.
Zie ook de pagina met vaak voorkomende fouten voor meer informatie.
 

Wat moet ik doen bij de foutmelding “Dit gebouw heeft al een asbestattest”?

Per uniek inspectiegebied mag in regel slechts één asbestattest bestaan. Daarom moet de ADI het inspectiegebied correct aanduiden en beschrijven in de databank. De ADI moet dan ook eerst nagaan dat die geen asbestattest genereert voor een inspectiegebied waarvoor al een attest bestaat. 

Als u een nieuwe asbestinventaris wil maken, moet u daarom eerst via het tabblad attesten nagaan of er al een asbestattest bestaat op de locatie die u wenst te onderzoeken. Het maakt niet uit of dit voor een volledig gebouw of voor een gedeeltelijk gebouw is. Door een adres of perceelnummer in te geven, komt u op de kaart terecht. 

Als u op een gemarkeerd (gearceerd) gebied klikt, krijgt u de lijst van attesten die betrekking hebben op dat gebouw. Als u klikt op het nummer van een attest krijgt u een overzicht van die inventaris. U kan daarop nakijken of ‘volledig’ of ‘gedeeltelijk gebouw’ werd aangeduid voor de constructie(s) van dat attest.



 

Met deze informatie kunt u vervolgens nagaan of het gaat om een foutmelding die de finalisatie van uw inventaris blokkeert of om een waarschuwing. De melding die u krijgt kan het gevolg zijn van één van volgende oorzaken:

1. Er bestaat al een asbestattest voor een ‘gedeeltelijk gebouw’ en u duidde voor uw asbestinventaris aan dat het gaat om een ‘volledig gebouw’.

Als er al een asbestattest bestaat voor een gedeelte van een gebouw, dan kunt u geen asbestattest meer opstellen voor het volledige gebouw. 

Onderzoekt u slechts een gedeelte, dan moet u dit dus voor uw inspectiegebied eerst aanpassen naar ‘gedeeltelijk gebouw’. Zolang u dit niet doet, blijft u de foutmelding krijgen.

Ook als u zelf aanduidt dat het gaat om een gedeeltelijk gebouw en er bestaan al inventarissen voor gedeelten van dat gebouw, dan krijgt u toch nog steeds een waarschuwing. Ze wijst erop dat u moet nagaan of er bij de bestaande inventarissen geen inventaris zit die dezelfde delen beschrijft als uw inventaris. Doet u dit niet en finaliseert u bijvoorbeeld een tweede inventaris voor eenzelfde appartement, dan maakt u een fout tegen het basisprincipe dat er maar één inventaris mag opgesteld worden per uniek inspectiegebied.

Let dus op, bijvoorbeeld bij een appartementsgebouw is het mogelijk om voor eenzelfde appartement twee attesten af te leveren. Omdat het in beide gevallen gaat om een gedeeltelijk gebouw werkt de waarschuwing niet blokkerend.

2. Een andere ADI maakte een asbestinventaris voor een gedeelte van het gebouw, maar gaf foutief aan dat het om het volledige gebouw ging.

Als een ADI een volledig gebouw aanduidt maar slechts een deel van het gebouw beschrijft in de asbestinventaris, dan kan een volgende ADI geen nieuw asbestattest aanmaken voor een ander deel van het gebouw. Lees hoofdstuk 3.2.9 op pagina 54 van de leidraad bij het Inspectieprotocol.

U kunt uw asbestattest pas finaliseren wanneer de procesgecertificeerde ADI die de fout maakte dit heeft rechtgezet. De OVAM of de CI kunnen dit niet wijzigen in de databank.

In het overzicht van de inventaris staat de proces-ADI die de inventaris finaliseerde. Om de bestaande asbestinventaris aan te passen kunt u rechtstreeks contact opnemen met de ADI in kwestie. De contactgegevens van de meeste ADI’s vindt u op de lijst van procesgecertificeerde bedrijven.

U kunt ook een klacht indienen via het klachtenformulier van de OVAM (opgelet, dit is niet het contactformulier om vragen te stellen aan uw CI). Vermeld het nummer van het asbestattest en de naam van de procesgecertificeerde ADI. De klacht komt terecht bij de CI die instaat voor de kwaliteitsborging van de ADI. De CI analyseert de klacht op basis van de beschikbare informatie. Bij een gegronde klacht legt de CI op aan de ADI dat die de fout moet rechtzetten. 

De ADI die de fout heeft gemaakt, moet het asbestattest actualiseren. Hou ermee rekening dat dit even kan duren. Als het rechtzetten van de fout te lang duurt, kan de CI nu aangeven in de databank dat deze foutieve aanduiding van 'volledig gebouw' genegeerd mag worden. Zij volgt op dat de ADI de aanpassing effectief uitvoert. De CI verwittigt u van zodra u niet meer geblokkeerd bent. Om problemen te vermijden, kijkt u best zo snel mogelijk na ontvangst van de opdracht tot inventarisatie na of er geen foutief asbestattest werd opgemaakt voor het inspectiegebied.

Wat moet ik doen bij foutmelding 502-504?

Bij het gebruik van de databank worden er op sommige momenten externe gegevens opgehaald en/of gecontroleerd. Dit is onder meer het geval bij het inloggen.
De foutmeldingen 502 of 504 verschijnen als die externe gegevens niet opgehaald kunnen worden, bijvoorbeeld omdat die externe bron, toepassing of server uit liggen. Vaak is dit slechts een tijdelijk probleem.

Als u dergelijke foutmelding krijgt kan u even later opnieuw proberen. Als de 502 of 504 foutmelding blijft verschijnen, gelieve ons dan te contacteren. We contacteren dan de eigenaar van de externe bron, toepassing of server waar er een probleem mee is.

Wanneer maak ik een aparte bronfiche en wanneer kan ik materialen bundelen in één bronfiche?

Deze informatie is terug te vinden in de leidraadfiche richtlijnen bronfiche

Met welk formaat neem ik foto's voor opname in de databank?

De in het document voorziene placeholders hebben een 3:4 aspect ratio.  Idealiter wordt de camera ingesteld op verhouding 3:4 en worden alle foto's in landscape  (liggend) formaat getrokken. 
Zie hieronder: Overzichtsfoto links is genomen met de camera op 3:4, detailfoto rechts is genomen met de camera op 9:16. Zoals je ziet vult de overzichtsfoto mooi op, terwijl je bij de detailfoto witrulmtes krijgt boven en onder. Alle placeholders voor foto's hebben een 3:4 verhouding, met uitzondering van de plannen. Die zijn gewoon ruim genomen en daar wordt toch niet altijd witruimte aan toegevoegd, enkel wanneer het niet anders kan. 


 

Wanneer maak ik een 'plan'?

Het Inspectieprotocol legt op dat plannen en foto’s leesbaar moeten zijn. 

Bij voorkeur wordt een plan opgemaakt per verdieping per gebouw. Maar in functie van de leesbaarheid kunnen er meerdere plannen aangemaakt worden voor een verdieping. Als er teveel fiches (asbestmaterialen) zijn aangeduid op een plan, kan dit de leesbaarheid beperken, en kan de deskundige dus een apart plan te maken voor bv.:

  • Gebouw A, verd. +0: schrijnwerk
  • Gebouw A, verd. +0: vloeren
  • Gebouw A, verd. +0: wanden
  • Gebouw A, verd. +0: leidingisolatie

De asbestmaterialen zelf moeten ook leesbaar aangeduid zijn op het plan

  • Bv. een lijntraject tekenen (door verschillende lokalen) voor een buis, koker of leidingisolatie (ook indien niet-asbesthoudend)
  • Bv. een oppervlakte tekenen voor een vloerlaag, dakbedekking of plafond (ook indien niet-asbesthoudend)
  • Bv. verschillende monsternamepunten van een mengmonster aanduiden (ook indien niet-asbesthoudend)
     
Er deed zich een fout voor: het synchroniseren is mislukt.

Betekenis: Deze foutmelding komt meestal voor wanneer je offline of bij slechte verbinding wijzigingen aan een fiche uitgevoerd hebt gelijktijdig met een andere gebruiker. Op het moment dat de verbinding weer werkt stelt het systeem vast dat er al wijzigingen uitgevoerd zijn. De door jou aangepaste gegevens kunnen dan niet automatisch gesynchroniseerd worden. 


 

Oplossing: Maak de wachtrij rechts bovenaan leeg en verwijder alle offline acties.

1. Klik daarvoor rechts bovenaan op het icoontje 


 

2. Klik dan op “Verwijder alle offline acties” 


 

 

 

Melding: Je hebt niet de juiste rechten om als deskundige verder te gaan.

Betekenis: Deze melding zal verschijnen wanneer men aanmeldt onder eigen naam en voornaam. 

Oplossing: Meld u steeds aan bij het bedrijf waarvoor u werkt.  

 

 

Waarom vermeldt het asbestattest (nog) geen afdruipzone?

Asbestdeskundigen kunnen de aanwezigheid van een afdruipzone in de bodem ingeven in de databank. Voorlopig worden die gegevens niet opgenomen in een asbestattest.

De grote kans op aanwezigheid van een afdruipzone langs verweerde asbestcementen dak- en gevelbekleding is uitvoerig gedocumenteerd in bodemonderzoeken en studies. Wat nog onvoldoende bestudeerd is, is het effectieve blootstellingsrisico dat al dan niet uitgaat van een afdruipzone. Wat is de kans op het vrijkomen van asbestvezels? Wat is het gedrag van de asbestcementdeeltjes in de bodem?

Daarom laat de OVAM eerst verder onderzoeken wat de effectieve blootstellingsrisico’s zijn. Op basis van dit onderzoek kunnen we het juiste beleid uitstippelen en de juiste beheersmaatregelen en adviezen opnemen in de asbestattesten.

Ik vind nergens mijn facturen terug voor de betaling van de retributie.

U vindt de facturen terug via de asbestinventarisdatabank. Enkel personen met de rol ‘asbestinventaris medewerker’ in gebruikersbeheer Vlaanderen (ACM/IDM) kunnen de facturen raadplegen. Bedrijven (ook éénmanszaken) kennen iemand binnen het bedrijf die rol toe in ACM/IDM. Eenmaal deze persoon het juiste gebruiksrecht heeft gekregen, ziet die een extra tab ‘facturatie’ in de inventaristoepassing. Via deze tab kan de medewerker de facturen raadplegen.


 

Om de facturen te kunnen inzien moet u in gebruikersbeheer Vlaanderen (ACM/IDM) het gebruikersrecht ‘asbestinventaris medewerker’ krijgen in het veld ‘Context’ zoals is aangegeven in de figuur hieronder.


 

U vindt de handleiding om deze rol toe te kennen op onze pagina met vakinformatie 

Hoe kan ik mijn contactgegevens op de lijst van de asbestdeskundige bedrijven plaatsen of aanpassen?

De OVAM publiceert een lijst van de procesgecertificeerde ADI’s op haar website. Op die manier kunnen particulieren en makelaars eenvoudig de weg vinden naar bedrijven die hun een asbestattest kunnen bezorgen.

Procesgecertificeerde ADI’s kunnen de contactgegevens van hun bedrijf voor deze lijst zelf toevoegen en aanpassen via de inventarisdatabank. Om de contactgegevens te kunnen toevoegen of aan te passen moet u beschikken over de rol van ‘asbestinventaris medewerker’. Dan verschijnt in de databank het extra tabblad ‘Contactgegevens’. 

Heeft u nog geen rol voor uw bedrijf?
Volg dan de richtlijnen in de “Handleiding voor het toekennen van rollen in “Gebruikersbeheer Vlaanderen (ACM/IDM)”: voor een procesgecertificeerde ADI of werkgever van een interne preventieadviseur of milieucoördinator.

Heeft u al een gebruikersrecht van ‘OVAM Gebruiker’?
vb. met de rol ‘Asbestinventaris deskundige’. Dan moet u het bestaande gebruikersrecht aanpassen. 
Volg hiervoor de richtlijnen in de “Handleiding: aanpassen van een gebruikersrecht of een bijkomend gebruikersrecht toekennen in “Gebruikersbeheer Vlaanderen (ACM/IDM)”: voor een procesgecertificeerde ADI of werkgever van een interne preventieadviseur of milieucoördinator.”

Het is niet mogelijk om de contactgegevens van verschillende startplaatsen of uitbatingszetels op te nemen in de lijst.

Hoe kan ik een gefinaliseerde asbestinventaris corrigeren?

U kan een bestaande asbestinventaris corrigeren zonder een bijkomende retributie te moeten betalen. Dit kan enkel binnen de 30 dagen na het finaliseren van de inventaris.

Lees hier de handleiding

Gebruik van de databank bij slechte internetverbinding (of offline)

De databank beschikt niet over de functionaliteit om volledig offline een asbestattest op te maken. Ze ondersteunt wel de continuïteit bij de opmaak indien de internetverbinding tijdelijk wegvalt, bijvoorbeeld in een ondergrondse ruimte. 

Opgelet, we raden af om met meerdere deskundigen tegelijk in dezelfde fiches of plannen te werken bij een slechte verbinding. Dit kan leiden tot conflicten waardoor de wachtrij vast komt te zitten en werk verloren kan gaan. Bij de vakinformatie over het asbestattest voegden we een nieuwe handleiding toe om correct te werken bij een slechte internetverbinding.

Foutieve keuze in het veld ‘(asbest)toepassing’

Het aanduiden van het verkeerde item in het keuzemenu ‘(asbest)toepassing’ in bv. een bronfiche, kan grote gevolgen hebben. Bepaalde asbesttoepassingen krijgen namelijk automatisch het label ‘niet-asbestveilig’ en de mijlpaal 2034, ongeacht de toestand. We denken daarbij aan ‘dak- en gevelbekleding: golfplaten’. 

Indien een ADI hierbij foutief ‘golfplaten’ aanduidt onder het thema ‘verloren bekisting’, maakt de databank deze automatische link dus niet. Bijgevolg kan een asbestattest een foutieve eindconclusie bevatten. 

Motiveer identificatiemethode 'vaststelling en expertise'

De ADI moet bij een selectieve lijst van asbestmaterialen motiveren waarom geen monstername uitgevoerd is. Een van de mogelijk aan te duiden motivaties is de weigering van de eigenaar-opdrachtgever. De andere mogelijkheden zijn een onderzoeksbeperking (bv. omwille van hoogte, veiligheid) of risico op schade die groter is dan inherente schade.

Deze dropdown-lijst verschijnt bij een beperkte lijst van asbestmaterialen. Het gaat om materialen waarvan het asbesthoudend karakter noch visueel noch auditief kan bepaald worden en waarvoor enkel een monstername en laboanalyse uitsluitsel kan geven over het niet-asbesthoudende karakter. De motivatie is ook nodig als de kostenimpact relatief groot is: de kostprijs om de toepassing te verwijderen is veel lager als de toepassing niet-asbesthoudend is tegenover wel asbesthoudend.

Bij weigering van monstername neemt u het materiaal ook op in een bronfiche in de databank. U kiest voor ‘vaststelling en expertise’ als identificatiemethode en selecteert de juiste motivatie. 

Het asbestattest neemt de door de ADI aangeduide motivatie over in de fiche van het materiaal. Dit moet de communicatie met de opdrachtgever stimuleren zodat die een geïnformeerde keuze maakt over het al dan niet nemen van monsters. 

Bestaan er bruikbare bewijsdocumenten, dan kiest de ADI bij identificatiemethode voor ‘bewijsdocument + vaststelling en expertise’. De ADI laadt vervolgens het bewijsdocument op in de databank. Als er geen bewijsdocumenten of monstername zijn, dan kiest de ADI voor ‘vaststelling en expertise’ als identificatiemethode.

Voorbeeld: Zo kunnen vinyltegels of zwarte lijm asbesthoudend of niet-asbesthoudend zijn. Auditief of visueel valt dit vaak niet te determineren. De kosten voor een verwijdering liggen aanzienlijk lager als de asbestverdachte materialen niet-asbesthoudend blijken te zijn. Daarom is er bij de identificatiemethode 'vaststelling en expertise' een motivatie nodig als de ADI geen monster neemt. Als er al een bruikbaar bewijsdocument van een eerdere monstername bestaat, kiest de ADI voor een andere identificatiemethode: ‘bewijsdocument + vaststelling en expertise’. 

Voor meer informatie over hoe u moet omgaan met een weigering tot monstername kan u terecht bij de veelgestelde vragen over de communicatie met de opdrachtgever “Wat moet ik doen als een opdrachtgever weigert dat ik monsters neem?”

Zie ook titel 4.2 in het inspectieprotocol en 5.3.12 van de leidraad.
 

Hoe lang kan een inventaris de status 'in opmaak' behouden?

Op dit ogenblik kan een inventaris in principe onbeperkt 'in opmaak' blijven staan.

Zolang de inventaris de status 'in opmaak' heeft, kan een andere ADI echter ook een inventaris opstarten op die locatie en het attest genereren. Van zodra een andere ADI een attest genereerde op dezelfde locatie, kan de eerste ADI zijn of haar inventaris niet meer finaliseren.