Kwaliteitsborging
U vindt het antwoord in de Fiche kwaliteitsbeheer.
U vindt het antwoord in de Fiche kwaliteitsbeheer.
U vindt het antwoord in de Fiche kwaliteitsbeheer.
U vindt het antwoord in de Fiche kwaliteitsbeheer.
Bijscholing
Elke persoonsgecertificeerde ADI moet per kalenderjaar een bijscholing volgen. De verplichting geldt vanaf het kalenderjaar dat de ADI het persoonscertificaat krijgt. Een ADI die in 2022 gecertificeerd werd moet dus elk kalenderjaar een bijscholing volgen. In 2022 werden er nog geen bijscholingen georganiseerd omdat dit het opstartjaar was. De ADI moet dus in 2023, 2024, … wel een bijscholing volgen. Een ADI die in 2023 een certificaat kreeg moet de bijscholing van 2023 ook al volgen.
Als een ADI niet de jaarlijkse verplichte bijscholing volgt, begaat die een non-conformiteit van categorie III en kan de CI het certificaat voorwaardelijk opheffen.
Alle info over de bijscholing vindt u in de fiche 'bijscholing'.
Ik beschik over een persoonscertificaat en ben aangesloten bij een CI
U moet de bijscholing volgen bij uw eigen CI of een opleidingscentrum dat samenwerkt met uw CI. De CI moet het kwaliteitsvolle gebruik van de certificaten van de bij haar aangesloten ADI’s waarborgen (Vlarema, art. 5.4.8, 1e lid, 5°). Onder deze taak valt het organiseren van de jaarlijks verplichte bijscholing. Aangezien enkel de CI waarbij de ADI is aangesloten instaat voor de kwaliteitsborging van die ADI moeten de ADI’s de bijscholing dus volgen bij een opleidingscentrum waarvan de kwaliteit verzekerd wordt door hun eigen certificatie-instelling.
Ik beschik over een persoonscertificaat maar ben (nog/tijdelijk) niet aangesloten bij een CI
Bijvoorbeeld: Tracimat-deskundigen die geen asbestattesten afleveren, of ADI’s die tijdelijk niet actief zijn.
U bent wettelijk verplicht om de bijscholing te volgen. De bijscholing mag u volgen bij een CI naar keuze, aangezien er geen specifieke CI instaat voor uw kwaliteitsborging. U hoeft de bijscholing dus niet te volgen bij de certificatie-instelling die uw persoonscertificaat afleverde. Neem altijd eerst contact op met de certificatie-instelling vooraleer u zich inschrijft voor de bijscholing. Zo bent u zeker dat de opleiding achteraf gevalideerd wordt in het certificatieplatform.
Ik beschik enkel over het opleidings- en examenattest, maar (nog) niet over een persoonscertificaat
Dan moet u op dit moment de bijscholing niet volgen.
Voorlopig hebben het opleidings- en examenattest geen vervaldatum. Het kan wel zijn dat dit aangepast wordt bij een toekomstige wijziging van de wetgeving.
Alle info over de bijscholing vindt u in de fiche 'bijscholing'.
Inspectiegebied
Neen, u mag niet alle appartementen opnemen in 1 asbestattest. Er mag maximum één wooneenheid opgenomen worden in één attest. Een appartement komt overeen met een wooneenheid. Er moeten dus minstens 10 attesten opgesteld worden voor de 10 individuele appartementen. Zie ook titel 3.2.2 in het inspectieprotocol en 3.2.3 van de leidraad.
Voor de gemeenschappelijke delen mag een asbestattest opgesteld worden, maar dit is nog niet verplicht. Het attest voor de gemeenschappelijke delen moet uiterlijk beschikbaar zijn tegen 31/12/2026.
Om te voorkomen dat er meerdere attesten voor één inspectiegebied afgeleverd worden moet de ADI het inspectiegebied eenduidig afbakenen in de databank. De ADI doet dit enerzijds met de inspectielocatie (alfanumeriek) en anderzijds door de aanduiding van de betrokken constructies en niet-constructies op de GIS-kaart (ruimtelijk).
Soms wijkt de GIS-kaart (conform het GRB) af van de reële situatie: twee huisnummers werden omgewisseld van plaats, een huisnummer ontbreekt, er wordt een andere nummering gebruik voor de busnummers ... De oorzaak kan een fout in het gebouwenregister zijn, maar het kan ook het gevolg zijn van een verschil tussen de vergunde toestand en de feitelijke toestand. De OVAM kan de gegevens in het GRB niet aanpassen. De aanpassing kan wel gebeuren door een ambtenaar van de dienst omgeving van de betrokken gemeente die toegang heeft tot het gebouwenregister.
Bij de ontwikkeling van de databankapplicatie hebben we hier rekening mee gehouden zodat de verkoop van een pand hierdoor niet geblokkeerd wordt.
Slaagt een ADI er niet in om de gegevens in het gebouwenregister te laten aanpassen, dan moet de ADI bij foutieve of ontbrekende huisnummers voor de identificatie van de inspectielocatie het perceelsnummer gebruiken. Bij problemen met het busnummer kan de ADI in de meeste gevallen eenvoudig manueel een busnummer toevoegen. In het vrije veld van de extra adresdetails vult die indien nodig bijkomende informatie in om de afbakening van het gebied eenduidig te beschrijven.
Voorbeeld: op de GIS-kaart staat het gebouw met het officiële adres 'stationsstraat 5' aangegeven als 'stationsstraat 7' en vice versa. De ADI gebruikt noch stationsstraat 5, noch stationsstraat 7 voor de identificatie van de inspectielocatie. De ADI maakt hiervoor gebruik van het perceelsnummer.
Daarnaast moet de ADI het inspectiegebied ook altijd afbakenen door de betrokken gebouw-polygonen op de GIS-kaart te selecteren (en correct aan te geven of het gaat om een volledig of gedeeltelijk gebouw). Deze polygonen hebben elk hun eigen gebouw-ID en maken een stabiele ruimtelijke identificatie van het inspectiegebied mogelijk ongeacht wijzigende perceels- of huisnummers.
Meer informatie over het GRB (Grootschalig Referentiebestand): https://www.vlaanderen.be/digitaal-vlaanderen/onze-oplossingen/basiskaart-vlaanderen-grb
Gemene afsluiting in beide asbestattesten
Een gemene afsluiting (gemeenschappelijke afscheiding, zie gele rechthoek) is een afscheidende constructie op of langs de grens tussen twee eigendommen (schrijlings of erlangs). Ze behoort toe aan beide aangrenzende eigenaars en er is dus sprake van mede-eigendom (mandeligheid). Er is geen apart asbestattest nodig voor de gemene afsluiting, zoals dat voor gemeenschappelijke delen wel het geval is. Dit wordt bij een volgende decreetswijziging verduidelijkt. Wel moet het asbestattest van elk van beide gebouwen deze constructie bevatten als ze asbestverdacht is.
Als de ADI een deel van de constructie niet kan vaststellen vanaf de ene eigendom (bijvoorbeeld door een te hoge muur waardoor de kant van de andere eigenaar niet vast te stellen is), is er sprake van een onderzoeksbeperking. De ADI moet deze dus opnemen in een beperkingsfiche.
Er geldt een vermoeden van ‘gemeen zijn’ of ‘mandeligheid’ voor een constructie die langs of schrijlings op de perceelgrens is geplaatst. Het is aan de eigenaars van de naburige percelen om dit vermoeden te weerleggen (zie burgerlijk wetboek art. 3.104 en 3.105). Bespreek dus met de eigenaar wat wel of niet gemeen is.
Gemene muur
De bebouwde zijgevel (geel gedeelte tussen de huizen) is normaliter gemeen bij gesloten en halfopen bebouwing tot aan het minst verheven dak, gezien deze muur als afscheiding geldt tussen de twee percelen. Een volgende versie van het inspectieprotocol zal bespreken hoe de ADI hier moet mee omgaan. Tot dan onderzoekt de ADI enkel het waarneembare deel vanaf eigendom A voor asbestattest A, en het waarneembare deel vanaf eigendom B voor asbestattest B.
Niet-gemene muur niet in beide asbestattesten
Een niet-gemene muur (het rode gedeelte) die langs de kant van eigenaar B asbestleien draagt, moet niet opgenomen worden in een bronfiche in het asbestattest van eigenaar B, maar wel in die van eigenaar A. We raden sterk aan om deze niet-gemene muur op te nemen in een adviesfiche voor eigenaar B, ook al behoort deze muur niet tot het inspectiegebied van de opdracht. Op die manier kan de ADI advies geven over de gebruiksbeperkingen in functie van dagelijks gebruik. Voetballen tegen deze muur is bijvoorbeeld niet aangewezen. Het gaat dan om een visuele inspectie; het is niet toegelaten om onderzoekshandelingen te stellen op deze muur.
Als er een afdruipzone is of asbesthoudend slib in de dakgoot van eigenaar B, veroorzaakt door deze gevel, moet de ADI wel een afdruipzonefiche opmaken of een afvalfiche voor het slib.
Neen, het toilet staat niet beschreven als een natte ruimte in het inspectieprotocol (IP).
Het IP beschrijft de monstername voor pleisterwerk. In tegenstelling tot het energieprestatiebeleid beschouwt het IP een toilet en wasruimte niet als natte ruimte, enkel de badkamer en keuken. Voor residentiële wooneenheden is één mengmonster nodig van wanden in volgende zones: een individuele ruimte, een natte ruimte (badkamer, keuken), een stookplaats en een trappenhal. In een badkamer en een keuken is de kans om asbestmaterialen aan te treffen relatief groot (bv. Glasal, vinylvloer,…). Het IP ziet deze locaties dan ook als risicolocaties voor asbesthoudend pleisterwerk.
Bij mede-eigendom moet de VME verplicht een asbestattest hebben voor de gemene delen tegen 31/12/2026 ongeacht of het pand of een deel ervan verkocht wordt. Het is een generieke verplichting. Zo wordt de overdracht van een privatief deel niet geblokkeerd wordt. Bij overdracht van een privatief deel moet vanaf dan ook een kopie van het asbestattest gemene delen overhandigd worden.
Indien er bij een overdracht voor 1 januari 2027 al een asbestattest gemene delen voorhanden is, dan moet dit wel al verplicht meegedeeld worden aan de kandidaat-verwerver.
We spreken van gemeenschappelijk gebruikte delen als er voor een TCR van één eigenaar een vrijwillige of verplichte opsplitsing is in verschillende inspectiegebieden. Door deze opsplitsing worden er ‘gemeenschappelijke delen’ gecreëerd ook al is er geen sprake van mede-eigendom. Het is verplicht om vanaf 1 mei 2025 bij overdracht een asbestattest van de gemeenschappelijk gebruikte delen te hebben. Tegen 2032 moet elke eigenaar beschikken over een asbestattest van de gemeenschappelijk gebruikte delen.
Voorbeeld van gemeenschappelijke delen bij één eigenaar: bij facultatieve splitsing van een inspectiegebied met meerdere kantooreenheden in eigendom van één eigenaar: door de afwezigheid van wooneenheden kan de eigenaar ervoor kiezen om een attest op te stellen voor het geheel van de TCR of ervoor kiezen om het inspectiegebied op te splitsen per kantooreenheid. Een opsplitsing komt er meestal met het oog op een toekomstige verkoop of om een afzonderlijk asbestattest te kunnen overhandigen aan de verschillende huurders. Door de splitsing in meerdere inspectiegebieden is de eigenaar verplicht om te beschikken over een apart attest voor de gemeenschappelijk gebruikte delen in deze TCR (vanaf 1 mei 2025).
Communicatie met opdrachtgever
Een opdrachtgever heeft de mogelijkheid om monsternames te weigeren. Deze weigering kan gevolgen hebben voor de conclusie vna het asbestattest en komt dus best op een geïnformeerde wijze tot stand om klachten te vermijden. Wijs de opdrachtgever dus duidelijk op de gevolgen van de weigering.
Asbestverdacht zonder monstername = asbesthoudend
Een ADI moet elk asbestverdacht materiaal opnemen in de inventaris ook als die er geen monster van kan of mag nemen. ‘Asbestverdachte’ materialen zijn per definitie ‘asbesthoudend’ tenzij de afwezigheid van asbest met zekerheid wordt aangetoond op basis van een geldige monstername en analyse. Geen monster nemen heeft dus gevolgen voor de eindconclusie van het asbestattest.
Als u geen monster mag nemen omdat de opdrachtgever dit weigert, is het belangrijk om de opdrachtgever vooraf te informeren over het gevolg van de weigering. De opdrachtgever moet weten dat het toch opportuun kan zijn om een monstername te voorzien om uitsluitsel te geven, vb. als de verwijderingskost hoog is of om zekerheid te krijgen over de werkelijke risico’s. Het is de opdrachtgever die de uiteindelijke beslissing maakt op basis van ‘informed consent’ of ‘geïnformeerde weigering’.
Vermijd klachten
Bespreek het nemen van monsters en een eventuele weigering om monsters te nemen grondig met de klant. Zo vermijdt u klachten. Het certificatiereglement bepaalt dat klachten van een klant gevolgen kunnen hebben voor het certificaat van de ADI. De beslissing van de opdrachtgever neemt u daarom best op in het opdrachtformulier.
Aanduiding in de databank
Voor meer informatie over hoe u hiermee moet omgaan in de databank kan u terecht bij de veelgestelde vragen over het gebruik van de databank “Motiveer identificatiemethode 'vaststelling en expertise'”
Zie ook titel 4.2 in het inspectieprotocol en 5.3.12 van de leidraad.
Geef uitleg aan de klant over hoe de wetgeving in elkaar zit en welke parameters mee de uitkomst van de conclusie bepalen.
Tijdens de inspectie inventariseert u alle vaststelbare materialen en beoordeelt u het risico van deze materialen. Elke toepassing krijgt een materiaalscore.
Deze materiaalscore is de uitkomst van de informatie die u in de databank invult bij de bronfiches: nl. tabbladen identificatie, risicobeoordeling en conclusie.
Het soort asbest, de concentratie ervan in het materiaal, het bindmiddel en de toestand ervan, de mate van afdekking en de aanwezigheid in binnen- of buitenlucht zijn factoren die het risico bepalen. Daarnaast speelt ook de toets rond ‘eenvoudig bereikbaar’ een rol.
Het vrijkomen van asbestvezels in een binnenruimte is risicovoller dan in de buitenlucht. In de buitenlucht gaan asbestvezels sneller verwaaien en verdunnen. In binnenruimtes is dit niet het geval en kunnen de concentraties op termijn hoog oplopen. Dit verhoogt het risico op het inademen van (hogere concentraties) asbestvezels.
Ook de juiste keuze in het veld ‘(asbest)toepassing’ is van belang. Bijvoorbeeld: voor een rookgaskanaal dat aan de buitenlucht grenst, kiest de ADI niet ‘buis, koker, leiding, pijp, doorvoer’ maar wel ‘rookgaskanaal’. Rookgaskanaal hoort in de limitatieve lijst van toepassingen die vallen onder verwijdermijlpaal 2034 en geeft ongeacht het materiaalrisico sowieso conclusie niet-asbestveilig. Maar een ‘buis, koker, leiding, pijp, doorvoer’ doet dat niet.
Het beleid van de OVAM bepaalt dat commerciële bedrijven het logo van de OVAM niet mogen gebruiken in officiële communicatie of documenten naar klanten toe, uitgezonderd in het geval van samenwerkingsprojecten. Het gebruik van het logo van de OVAM op de website van een ADI is dus niet toegelaten. Enkele ADI's ontvingen daarom van ons al een mail met de vraag om ons logo op hun website te verwijderen.
Wat mag wel? De OVAM vermelden in officiële communicatie of documenten naar klanten toe of het logo gebruiken in presentaties om naar de OVAM te verwijzen.
We zien ook verkeerde formuleringen als "wij zijn OVAM gecertificeerde ADI", "wij zijn gecertificeerde asbestdeskundige van de OVAM", "wij zijn erkend door de OVAM"...
Een ADI wordt gecertificeerd door een certificatie-instelling en niet door de OVAM. Daarom hebben wij ook al aan enkele ADI's gevraagd om dergelijke teksten aan te passen.
Inspectieprotocol - materialen
Volgens het IP kunt u een materiaal beschouwen als niet-asbestverdacht als deze beoordeling met zekerheid mogelijk is op basis van:
- vaststelling en expertise
- bewijsdocumenten + bevestiging door vaststelling en expertise
Als u een materiaal vaststelt met het productnormopschrift ‘NT’, mag u dit materiaal beschouwen als niet-asbestverdacht.
Aandachtspunt: U moet in dergelijk geval bepalen of u een volledige toepassing of slechts enkele deelmaterialen beschouwt als niet-asbestverdacht. Bv. als het opschrift ‘NT’ niet op alle onderdelen van de toepassing vermeld is zoals bij een dak met meerdere golfplaten, een nokstuk, een dakrand, een ingebouwd verluchtingsrooster, …
Indien u het opschrift ‘NT’ enkel vaststelt in een bewijsdocument, dient u zelf de bruikbaarheid van deze bron na te gaan om te bepalen of het materiaal asbestverdacht is of niet.
Niet asbestverdachte materialen moet u niet opnemen in een inventaris, maar u mag ze optioneel beschrijven in een adviesfiche. Voor een klant is het niet altijd duidelijk waarom u een materiaal als niet asbestverdacht beschouwt en dus niet opneemt in de inventaris. Om klachten te vermijden neemt u materialen zoals NT-vezelcement daarom best op in een adviesfiche.
Zie ook titel 4.2 in het inspectieprotocol en 5.2.2.2 van de leidraad.
Op de databank wordt als asbesttoepassing ‘crepi’ gekozen, als het gaat om crepi of pleisterwerk aan buitenschil. ‘Pleisterwerk’ wordt gekozen als het gaat om crepi of pleisterwerk aan een binnenstructuur.
De scope asbestcement in de buitenschil als onderdeel van de mijlpaal 2034 is ingegeven door de in de literatuur beschreven verweringsproblematiek. Dit komt vooral voor bij dak- en gevelbekledingen, dakgoten, rookgaskanalen en hemelwaterafvoerkanalen bestaande uit asbestcement als ze zich aan de buitenzijde bevinden.
Glasalpanelen zijn niet onderhevig aan deze verweringsproblematiek vermits ze bedekt zijn door een harde, geëmailleerde laag. Glasalpanelen vallen bovendien niet in de categorie van gevelbekleding, ze vormen op zichzelf het wanddeel. Om die redenen vallen glasalpanelen niet onder de mijlpaal 2034. Ze vallen dus onder mijlpaal 2040, ofwel als te verwijderen (indien niet-laag risico en eenvoudig bereikbaar), ofwel als zorgvuldig te beheren.
In tegenstelling tot Glasalpanelen zijn structurele asbestcementpanelen wel onderhevig aan de verweringsproblematiek. Ze vallen echter net als Glasalpanelen niet onder gevelbekleding maar vormen op zichzelf het wanddeel. De verwijdering ervan heeft dus een grotere impact op de constructies dan de verwijdering van gevelbekleding. Daarom vallen dergelijke panelen niet onder de mijlpaal 2034 maar onder de mijlpaal 2040.
Het Materialendecreet vermeldt volgende definitie voor hechtgebonden asbesthoudende materialen: asbesthoudende materialen waarin de asbestvezels in oorsprong sterk gebonden zijn door een bindmiddel dat hoofdzakelijk bestaat uit cement, bitumen, mastiek, kunststof of lijm.
Anderzijds vermeldt het Ministerieel besluit Inspectieprotocol dat een asbestdeskundige verantwoordelijk is voor de bepaling van het bindmiddel, op basis van eigen plaatsbezoek en monstername en mogelijk ook het analyserapport van het asbestlabo.
Tegellijm, bedoeld om faiencetegels te bevestigen aan een drager, is een relatief nieuw gegeven in de asbestsector. Het materiaal wordt ook beschouwd als asbestverdacht. Deze tegellijm bestaat normaliter hoofdzakelijk uit cement, vaak in combinatie met gips of zand. Door toevoeging van water wordt het tegellijmpoeder kleverig. Met deze substantie worden de tegels aan de drager bevestigd. Later droogt de tegellijm uit. Dit uitgedroogde smeersel is vaak eerder brokkelig en poreus qua textuur, de kleverigheid of viscositeit verdwijnt nagenoeg.
Er kan gesteld worden dat de tegellijm dus als bindmiddel cement-gips bevat, met cement als hoofdzakelijk element. Toch kan de asbestdeskundige opmerken dat het materiaal in oorsprong (vanaf het moment dat het is uitgedroogd) niet voldoende sterk gebonden is om het te beschouwen als hechtgebonden. Een parallel proces merken we op bij pleisterwerk, waar de gipsmatrix ook eerst kleverig of papperig is tijdens het aanbrengen op de drager en later uitdroogt. In beide gevallen moeten we dus de kleverige fase zien als onderdeel van het productieproces, hier in situ bewerkstelligd.
Het is dus aan de asbestdeskundige om het bindmiddel te bepalen. Indien hij merkt dat de tegellijm bestaat uit cement, maar dat door de relatief grote aanwezigheid van zand en gips de matrix in oorsprong eerder niet sterk gebonden is, kan hij op de databank opteren voor ‘Andere’ bij bindmiddel. De asbestdeskundige kan er bv. ‘cement-gips’ noteren en kiezen voor de status van ‘niet-hechtgebonden’.
De zwarte lijm om vinyl(tegels) mee vast te kleven, heeft een andere samenstelling, bv. hars of kunststof, en is dus kleverig (hechtgebonden) in oorsprong, met lijm als hoofdzakelijk bindmiddel. Als je ‘lijm’ kiest als bindmiddel op de databank, wordt automatisch de link gelegd met ‘hechtgebonden’. Hetzelfde geldt voor bindmiddel ‘cement’.
Parallel met vinyltegels en zwarte lijm wordt, zoals in de case op de databank beschreven, ‘niet eenvoudig bereikbaar’ aangeduid als de asbestdeskundige bv. tegellijm kan vaststellen bij een bestaande beschadiging of opening in de met tegels bezette muur (of andere drager).
Dekstenen zijn apart aan te duiden en vallen niet automatisch onder de mijlpaal 2034. Vooral vanwege het formaat van dekstenen werd deze keuze gemaakt. Dekstenen zijn dikker dan bv. golfplaten en leien en eroderen relatief gezien en gemiddeld genomen minder snel.
Een afdruipzonefiche gebruikt u enkel als de combinatie asbestcementdak of -gevel met bodem voorkomt, ook als de gevel of het dak niet tot het inspectiegebied behoort.
Met de dak- en gevelbekleding worden die asbestcementtoepassingen bedoeld die vallen onder de mijlpaal 2034. Wandplaten (blokken) die in se een muur vormen en dekstenen horen daar niet onder, noch opgeslagen golfplaten in het gras.
Komt de afdruip van de gevel of het dak op een terras of plat dak, dan moet geen afdruipzonefiche opgemaakt worden. . Enkel als de afdruip rechtstreeks op de bodem terechtkomt, maakt u een afdruipzonefiche.
Als u op het dak of terras slib of resten kunt vaststellen, gebruikt u een afvalfiche om dit te rapporteren. Als u dit niet kan vaststellen, kunt u optioneel een adviesfiche opmaken om eventuele gebruiksbeperkingen mee te delen.
Vaak werden na de verbodsdatum voor het gebruik van (bepaalde) asbesthoudende materialen/vezels toch nog stocks opgebruikt. Om die reden is pleisterwerk en crepi asbestverdacht, ook diegene aangebracht tussen 1980 en 2001. Er zijn gevallen bekend van asbesthoudend pleisterwerk en crepi in deze periode, in gebouwen met diverse functies. Het asbestattest zal het asbestpassief in Vlaanderen beter in kaart brengen. Mogelijk brengt dit ook verduidelijkingen en trends met zich mee omtrent het historische gebruik van asbestvezels in pleisterwerk en crepi.
In het Inspectieprotocol staat in titel 4.2 per asbestmateriaal aangegeven hoe de monstername kan doorgaan.
Specifiek voor een trappenhal volstaat één mengmonster voor het pleisterwerk aan wanden, plafonds en de onderzijde van de trap, ook al is de trappenhal verspreid over verschillende verdiepingen. Het mengmonster zelf bestaat wel uit materiaal van verschillende monsternamepunten op representatieve locaties.
Waarom u een representatief aantal monsters moet nemen, kunt u lezen in deze leidraadfiche (terug te vinden via de vakinformatiepagina).
Daarnaast moet de ADI per verdieping twee mengmonsters nemen van de gemeenschappelijke delen:
- een mengmonster dat bestaat uit materiaal van verschillende monsternamepunten van het plafondpleisterwerk van de gang(en), individuele ruimtes (bv. poetsdienst, afvallokaal, fietsberging, …) en natte ruimtes (bv. een gemeenschappelijke wasruimte).
- een mengmonster dat bestaat uit materiaal van verschillende monsternamepunten van het muurpleisterwerk van de gang(en), individuele ruimtes (bv. poetsdienst, afvallokaal, fietsberging, …) en natte ruimtes (bv. een gemeenschappelijke wasruimte).
Tot slot moet neemt de ADI ook een mengmonster per stooklokaal, waarbij plafondpleister en muurpleister samen mogen.
Voor de afbakening van de traphal en de gang is het voor de OVAM onmogelijk een sluitende regel te formuleren die kan gelden voor elke situatie. Per context oordeelt de ADI zelf, vanuit kennis, expertise en opleiding, waar die de monsternamepunten lokaliseert voor een mengmonster. Op de afbeelding (van de website van VEKA) ziet u een traphal. Alles wat erbuiten valt, is geen onderdeel van die traphal. Dit is een eenvoudig prentje. Meestal zullen meer complexe situaties voorkomen.
Wat betreft de grens tussen een trappenhal en een gang, houdt de ADI er rekening mee dat er wel degelijk verschillende samenstellingen van pleisterwerk aanwezig kunnen zijn, in de trappenhal en in een gang. Een trappenhal is geen gang en vice versa. Het is aan de ADI zelf om ter plaatse te oordelen hoe die een representatief monster kan nemen binnen het kader van het inspectieprotocol. Als er twijfel is, kan de ADI de vraag voorleggen aan de CI. De CI borgt immers de kwaliteitsvolle werking van de ADI. Het is dan ook aan de CI om te bepalen of de werkwijze van de ADI overeenstemt met de richtlijnen in het inspectieprotocol.
U moet ook voor materialen die na analyse niet asbesthoudend blijken te zijn toch bepaalde informatie te geven zoals de oppervlakte, lengte, …
Dit werd ingebouwd om de kwaliteitscontroles te ondersteunen. Zo kan via de databank eenvoudiger worden nagaan of de ADI wel voldoende monsters genomen heeft.
Als ADI produceert u bedrijfsafval bij het uitoefenen van uw bedrijfsactiviteiten voor het opmaken van asbestattesten: uw PBM’s, reinigingsdoeken, overschot monsters, enz. Dit betekent dat een ADI verplicht is om het afval te sorteren en gescheiden aan te bieden én een afvalstoffenregister bij te houden van de geproduceerde afvalstoffen. Asbesthoudend en niet-asbesthoudend afval moet u apart inzamelen.
- Asbesthoudende afval: resten van asbestverdacht materiaal (monsters, …), PBM’s en reinigingsdoeken verontreinigd met asbestverdachte deeltjes.
- Niet-asbesthoudend afval: resten van niet-asbestverdacht materiaal, PBM’s en reinigingsdoeken vrij van asbestverdachte deeltjes.
Asbesthoudend afval zamelt u dubbel verpakt en luchtdicht in. U mag het asbesthoudend afval in één recipiënt (afvalcontainer) tijdelijk opslaan in functie van regelmatige ophaling of afvoer. Hiervoor heeft u als ADI geen vergunning nodig.
In principe gaat u voor de ophaling van uw bedrijfsafval een contract moeten afsluiten met een inzamelaar (IHM’s). Inzamelaars van afvalstoffen moeten geregistreerd zijn door de OVAM. Bent u gevestigd op een bedrijventerrein dan kan u mogelijk aansluiten op een gegroepeerd contract met de bedrijven op het terrein. U bespreekt met uw IHM hoe u uw afval gesorteerd moet aanbieden.
Voor kleine hoeveelheden bedrijfsafval (aard, samenstelling en hoeveelheid vergelijkbaar zijn met huishoudelijk afval) kan eventueel ook gebruik gemaakt worden van de gemeentelijke kanalen: niet-asbesthoudend afval via huis-aan-huisronde en asbestcementafval via recyclageparken. Voor niet-asbestthoudende restafval is de hoeveelheid heel expliciet begrensd tot maximaal 3 restafvalzakken van 60 liter per tweewekelijkse ophaling of één container van 22,5 kilogram restafval per tweewekelijkse ophaling. De gemeente is evenwel nooit verplicht afval van bedrijven te aanvaarden. Informeer steeds bij de milieudienst van uw gemeente of uw bedrijf beroep mag doen op de gemeentelijke inzamelronde.
Een asbestlabo mag het asbestafval afkomstig van de eigen activiteiten (labo-analyses) tijdelijk opslaan in functie van regelmatige afvoer (al dan niet opgehaald). Een asbestlabo mag echter niet zomaar asbestafval van ADI’s aannemen en opslaan. In dat geval heeft het asbestlabo een uitbreiding nodig van de omgevingsvergunning met een afvalstoffenrubriek en moeten ze een afvalstoffenregister bijhouden van de ontvangen stromen van derden (aard, gewicht, afkomst, bestemming). Daarnaast zal het asbestlabo dat asbestafval inzamelt van ADI’s ook moeten beschikken over een registratie als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar.
In een asbestcementen golfplaat kunnen verschillende soorten asbest voorkomen: vaak gaat het enkel om chrysotiel, maar soms zijn zowel chrysotiel als crocidoliet aanwezig. De ADI kan de asbestverdachte golfplaat op basis van 'vaststelling en expertise' asbesthoudend verklaren. Als de ADI geen monster neemt van deze golfplaten in vezelcement, selecteert die de worst-case met crocidoliet als aanwezige asbestsoort. Dit heeft een impact op de materiaalscore omdat crocidoliet een grotere risicofactor heeft dan chrysotiel. Een monstername kan dus nuttig zijn om de aanwezigheid van crocidoliet te weerleggen. Zo leunen de materiaalscore en de automatisch gegenereerde te nemen acties mogelijk dichter aan bij de realiteit.
Meer info over de golfplaat en de veel gemaakte fouten vindt u in de materiaalfiche op de pagina met vakinformatie.
Volgens de Codex over het welzijn op het werk moet asbesthoudende leidingisolatie standaard verwijderd worden in een hermetisch afgesloten zone. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan afgeweken worden (Codex Welzijn op het werk artikel VI.3-55). Het gebruik van de couveusezak-methode is normaal niet toegestaan als de couveusezak niet correct of niet veilig rond het materiaal aangebracht kan worden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij isolatie die in slechte staat is, leidingen die vertakkingen hebben, leidingisolatie die tegen de muur verkleefd is …
Bij het aantreffen van leidingisolatie in gips kiest de ADI dus steeds als verwijderingsmethode de hermetische zone. Het is maar in uitzonderlijke gevallen dat een couveusezak-methode toegelaten is. Motiveer deze keuze dan steeds in de asbestinventaristoepassing.
Het is steeds aan de aannemer om te bepalen of de verwijdering kan via hermetische zone dan wel met de couveusezak-methode. Maar als ADI heeft u de verantwoordelijkheid om uw klant correct te informeren en zelf een inschatting te maken van de situatie. Onterecht enkel de couveusezak-methode aanduiden als een hermetische zone verplicht is heeft een impact op de perceptie van de waarde van het pand. Een koper kan in zo’n geval een klacht indienen tegen de ADI. Zorg dus voor een correct advies.
Inspectieprotocol - onderzoeksmethode
De termen ‘kruipruimte’ of ‘kruipkelder’ en de hoogtes die ermee zijn geassocieerd, zijn niet absoluut. Het betreft veelal een (lage) ruimte onder een vloer t.h.v. een kelder of een compacte videruimte boven een plafond. Een exacte hoogte voor deze ruimtes is niet gedefinieerd. Om dit op te vangen, heeft het IP het eerder algemeen over ruimtes met een hoogte < 1,50 m.
Een kruipkelder die lager is dan 1,50m valt dus onder de permanente onderzoeksbeperking.
Het inspectieprotocol legt op dat de ADI het monstername punt op duurzame wijze herstelt. Er zijn geen vereisten om het monsternamepunt op esthetische wijze te herstellen. Wat juist duurzaam is, is afhankelijk van de context. Voorbeeld: In een school waar kinderen spelen en rondlopen is het niet aangewezen om een sticker of tape te plakken over het monsternamepunt. De kleine vingertjes zullen eerder aangetrokken worden door de sticker en beginnen graag te pulken aan de hoekjes. Opvulpasta is hier de duurzame keuze.
Moeten de technische installaties en de ruimten waarin ze aanwezig zijn onderzocht worden?
Volgens het inspectieprotocol vallen alle waarneembare onderdelen van een technische installatie binnen de inspanningsverplichting. De asbestdeskundige moet deze onderdelen dus onderzoeken. Als er een onderzoeksbeperking is, dan moet de deskundige die opnemen in een beperkingsfiche.
Wanneer kan een asbestdeskundige een onderzoeksbeperking inroepen?
Voor technische installaties is het belangrijk dat een asbestdeskundige ook op de hoogte is van de relevante regelgeving die buiten de bevoegdheid van de OVAM valt. Het gaat onder meer over het Algemeen Reglement op Elektrische Installaties (AREI) en de Codex over het Welzijn op het Werk.
In sommige gevallen moet de asbestdeskundige zich laten begeleiden door een bekwame en bevoegde persoon, tenzij de deskundige zelf beschikt over:
- de nodige bekwaamheid via een opleiding BA4 – gewaarschuwden of BA5 – vakbekwamen;
- en de bevoegdheid verleend door de werkgever (de werkgever moet via een schriftelijk document aan de werknemer meedelen voor welke delen van de installatie en voor welke werkzaamheden die bevoegd verklaard wordt).
Voorbeelden van onderzoeksbeperkingen:
- Is tijdens een asbestinventarisatie geen persoon aanwezig die bekwaam en bevoegd is om een technische ruimte te onderzoeken? Dan is dit een onderzoeksbeperking op korte termijn en geen onderzoeksbeperking op de middellange termijn.
Het is mogelijk dat het onderzoek naar technische ruimtes extra kosten met zich meebrengt of pas later kan ingepland worden. Dit zijn geen redenen om middellangetermijnonderzoeksbeperkingen in te roepen. - Als de asbestdeskundige ter plekke vaststelt dat de situatie (te) gevaarlijk is, dan kan de asbestdeskundige een onderzoeksbeperking op de middellange termijn motiveren. Bijvoorbeeld:
- Een stooklokaal staat al decennia leeg en is in verval. Zo staat het plafond op instorten en is het onveilig om het lokaal te betreden. Dit is mogelijk een onderzoeksbeperking (lange termijn).
- Er is buitensporig veel materiaal aanwezig in een liftmachinekamer en een normaal onderzoek is niet mogelijk. Dit is mogelijk een onderzoeksbeperking (korte termijn).
- Het technisch niet mogelijk om een beschadigde of geblokkeerde deur te openen. Dit is mogelijk een onderzoeksbeperking (lange termijn).
Uitzonderlijke gevallen kunnen soms voorkomen. Die gevallen moet de asbestdeskundige goed motiveren. De certificatie-instelling beoordeelt of die motivatie in lijn is met deze richtlijnen.
Technische installaties
Asbestdeskundigen kunnen in contact komen met verschillende soorten technische installaties, zoals:
- Liften
- Hoogspanningscabines (opgelet: als dergelijke cabine een andere eigenaar heeft en niet hoort bij het inspectiegebied, maar wel onderdeel is van een constructie binnen het inspectiegebied, dan moet u werken met ‘gedeeltelijk gebouw’ voor die constructie).
- Stooklokalen, onderstations en HVAC-installatie
- Zekeringskasten
De aanwezigheid van technische installaties wordt opgenomen in het opdrachtformulier.
In de schijnwerper: onderzoek naar liften
Liften bestaan uit verschillende elementen die onderzocht kunnen worden: de liftmachine (motor), de liftschacht of -koker (met eventueel aparte deuren op elke verdieping), en de liftkooi of -cabine.
De lift, in al zijn facetten, is deel van de inspanningsverplichting. Sommige elementen zijn vast te stellen na het openen van een afsluitbare deur. De asbestdeskundige hoeft dus geen materialen te beschadigen of demonteren. Andere elementen zijn doorgaans niet waarneembaar zijn, zoals het kernmateriaal van een liftkooi of de binnenzijde van een liftmachine.
TIP: om het onderzoek vlot te laten voorlopen, bespreekt de asbestdeskundige de situatie op voorhand duidelijk met de klant en/of syndicus en neemt de asbestdeskundige de gemaakte afspraken op in het nieuwe opdrachtformulier. Bij overdracht kan het zijn dat een erkend bevoegd onderhoudstechnicus verplicht een controlebezoek uitvoert. Het kan dan handig zijn om dit te laten samenlopen met de asbestinventarisatie.
Gebruik van de inventarisdatabank – problemen en foutmeldingen
Duid correct aan of het om een gedeeltelijk of volledig gebouw gaat.
Als een asbestdeskundige een gebouw slechts gedeeltelijk onderzoekt dan moet die in de databank aangeven dat het om een gedeeltelijk gebouw gaat. Als een ADI ‘volledig gebouw’ aanduidt maar slechts een deel van het gebouw beschrijft in de asbestinventaris, dan kan een volgende ADI geen nieuw asbestattest aanmaken voor een ander deel van het gebouw.
Lees ook titel 3.2.3 ‘Inspectiegebied’ op pagina 44 en titel 3.2.9 ‘Gedeeltelijk of volledig gebouw’ op pagina 54 van de leidraad bij het Inspectieprotocol.
Per uniek inspectiegebied mag in regel slechts één asbestattest bestaan. Daarom moet de ADI het inspectiegebied correct aanduiden en beschrijven in de databank. De ADI moet ook nagaan dat die geen asbestattest genereert voor een inspectiegebied waarvoor al een attest bestaat. Om de ADI hierbij te helpen zijn er in de databank veiligheidsregels opgenomen die in bepaalde gevallen foutmeldingen en waarschuwingen geven. Hiervoor moet de ADI in de databank aangeven of die het geselecteerde gebouw volledig of gedeeltelijk onderzocht.
Een inspectiegebied omvat in de meeste gevallen een volledig gebouw, of meerdere volledige gebouwen. Bijvoorbeeld een woning met een fysiek gescheiden tuinhuis en garage. In sommige gevallen kan de opdracht zich beperken tot een deel van een gebouw. Typische voorbeelden hiervan zijn gemeenschappelijke delen van een appartementsgebouw of de facultatieve splitsing van een gebouw met een kruidenierszaak en een kantoorruimte in twee aparte inspectiegebieden. Het asbestattest bespreekt in zo’n gevallen slechts een deel van een gebouw.
Hoe nagaan?
De deskundige moet in de databank alle (gedeeltelijk) te onderzoeken gebouwen selecteren op de GIS-kaart. Geselecteerde gebouwen lichten in het blauw op. Voor de keuze ‘gedeeltelijk’ of ‘volledig gebouw’ kijkt de deskundige naar hoe het gebouw is ingetekend op deze GIS kaart. Als de deskundige slechts een deel van het gebouw dat volledig blauw oplicht onderzoekt, selecteert die toch het gebouw op de GIS-kaart en duidt vervolgens “gedeeltelijk gebouw” aan in de databank. Hierna moet de asbestdeskundige de gebouwdelen beschrijven. Dit doet de ADI door het gebouwdeel te benoemen en een beschrijving te geven van het geïnspecteerde gebied (vb vleugel X, verdieping z, appartement yy...). De ADI moet ook een plan en een situeringsfoto opladen. Zo kunnen andere asbestdeskundigen achteraf nagaan welke delen van het gebouw al onderzocht zijn.
Hou er rekening mee dat de intekening op de GIS-kaart conform het GRB (Grootschalig Referentiebestand) soms afwijkt van de reële situatie. Soms werd een bestaand gebouw bijvoorbeeld opgesplitst in één of meerdere wooneenheden en werd dit niet gemeld of nog niet aangepast in het GRB. In dat geval moet u toch het betrokken gebouw selecteren op de GIS-kaart en daarna aanduiden dat het gaat om een gedeeltelijk gebouw.
Fouten bij verkeerde selectie:
Als u maar een deel van het gebouw onderzocht, maar foutief ‘volledig gebouw’ aanduidde in de databank, kan een volgende asbestdeskundige geen asbestattest opmaken voor andere delen van het gebouw, bv. een ander appartement in datzelfde appartementsgebouw. U moet dit aanpassen in de databank als een andere deskundige u hierop wijst. Doet u dit niet, dan moet de andere asbestdeskundige een klacht indienen bij uw CI.
TIP: kijk vandaag nog na voor elk van uw asbestinventarissen of de juiste optie (volledig of gedeeltelijk gebouw) aangeduid staat. Binnen de 30 dagen na het finaliseren kunt u kosteloos de asbestinventaris corrigeren.
Wordt u zelf geblokkeerd door het attest van een andere asbestdeskundige? Kijk dan bij de veelgestelde vragen vakinformatie, titel ‘Gebruik van de inventarisdatabank – problemen en foutmeldingen’, welke stappen u kan zetten.
Per uniek inspectiegebied mag in regel slechts één asbestattest bestaan. Daarom moet de ADI het inspectiegebied correct aanduiden en beschrijven in de databank. De ADI moet dan ook eerst nagaan dat die geen asbestattest genereert voor een inspectiegebied waarvoor al een attest bestaat.
Als u een nieuwe asbestinventaris wil maken, moet u daarom eerst via het tabblad attesten nagaan of er al een asbestattest bestaat op de locatie die u wenst te onderzoeken. Het maakt niet uit of dit voor een volledig gebouw of voor een gedeeltelijk gebouw is. Door een adres of perceelnummer in te geven, komt u op de kaart terecht.
Als u op een gemarkeerd (gearceerd) gebied klikt, krijgt u de lijst van attesten die betrekking hebben op dat gebouw. Als u klikt op het nummer van een attest krijgt u een overzicht van die inventaris. U kan daarop nakijken of ‘volledig’ of ‘gedeeltelijk gebouw’ werd aangeduid voor de constructie(s) van dat attest.
Met deze informatie kunt u vervolgens nagaan of het gaat om een foutmelding die de finalisatie van uw inventaris blokkeert of om een waarschuwing. De melding die u krijgt kan het gevolg zijn van één van volgende oorzaken:
1. Er bestaat al een asbestattest voor een ‘gedeeltelijk gebouw’ en u duidde voor uw asbestinventaris aan dat het gaat om een ‘volledig gebouw’.
Als er al een asbestattest bestaat voor een gedeelte van een gebouw, dan kunt u geen asbestattest meer opstellen voor het volledige gebouw.
Onderzoekt u slechts een gedeelte, dan moet u dit dus voor uw inspectiegebied eerst aanpassen naar ‘gedeeltelijk gebouw’. Zolang u dit niet doet, blijft u de foutmelding krijgen.
Ook als u zelf aanduidt dat het gaat om een gedeeltelijk gebouw en er bestaan al inventarissen voor gedeelten van dat gebouw, dan krijgt u toch nog steeds een waarschuwing. Ze wijst erop dat u moet nagaan of er bij de bestaande inventarissen geen inventaris zit die dezelfde delen beschrijft als uw inventaris. Doet u dit niet en finaliseert u bijvoorbeeld een tweede inventaris voor eenzelfde appartement, dan maakt u een fout tegen het basisprincipe dat er maar één inventaris mag opgesteld worden per uniek inspectiegebied.
Let dus op, bijvoorbeeld bij een appartementsgebouw is het mogelijk om voor eenzelfde appartement twee attesten af te leveren. Omdat het in beide gevallen gaat om een gedeeltelijk gebouw werkt de waarschuwing niet blokkerend.
2. Een andere ADI maakte een asbestinventaris voor een gedeelte van het gebouw, maar gaf foutief aan dat het om het volledige gebouw ging.
Als een ADI een volledig gebouw aanduidt maar slechts een deel van het gebouw beschrijft in de asbestinventaris, dan kan een volgende ADI geen nieuw asbestattest aanmaken voor een ander deel van het gebouw. Lees hoofdstuk 3.2.9 op pagina 54 van de leidraad bij het Inspectieprotocol.
U kunt uw asbestattest pas finaliseren wanneer de procesgecertificeerde ADI die de fout maakte dit heeft rechtgezet. De OVAM of de CI kunnen dit niet wijzigen in de databank.
In het overzicht van de inventaris staat de proces-ADI die de inventaris finaliseerde. Om de bestaande asbestinventaris aan te passen kunt u rechtstreeks contact opnemen met de ADI in kwestie. De contactgegevens van de meeste ADI’s vindt u op de lijst van procesgecertificeerde bedrijven.
U kunt ook een klacht indienen via het klachtenformulier van de OVAM (opgelet, dit is niet het contactformulier om vragen te stellen aan uw CI). Vermeld het nummer van het asbestattest en de naam van de procesgecertificeerde ADI. De klacht komt terecht bij de CI die instaat voor de kwaliteitsborging van de ADI. De CI analyseert de klacht op basis van de beschikbare informatie. Bij een gegronde klacht legt de CI op aan de ADI dat die de fout moet rechtzetten.
De ADI die de fout heeft gemaakt, moet het asbestattest actualiseren. Hou ermee rekening dat dit even kan duren. Als het rechtzetten van de fout te lang duurt, kan de CI nu aangeven in de databank dat deze foutieve aanduiding van 'volledig gebouw' genegeerd mag worden. Zij volgt op dat de ADI de aanpassing effectief uitvoert. De CI verwittigt u van zodra u niet meer geblokkeerd bent. Om problemen te vermijden, kijkt u best zo snel mogelijk na ontvangst van de opdracht tot inventarisatie na of er geen foutief asbestattest werd opgemaakt voor het inspectiegebied.
De databank moet op sommige momenten externe gegevens ophalen en/of controleren. Dit is onder meer het geval bij het inloggen.
De foutmeldingen 502 of 504 verschijnen als de databank die externe gegevens niet kan ophalen, bijvoorbeeld omdat die externe bron, toepassing of server uit liggen. Vaak is dit slechts een tijdelijk probleem.
Als u dergelijke foutmelding krijgt kan u even later opnieuw proberen. Als de 502 of 504 foutmelding blijft verschijnen, gelieve dit dan te melden als een bug met het contactformulier voor de ADI's. We contacteren dan de eigenaar van de externe bron, toepassing of server waar er een probleem mee is.
Deze informatie is terug te vinden in de leidraadfiche richtlijnen bronfiche.
De in het document voorziene placeholders hebben een 3:4 aspect ratio. Idealiter wordt de camera ingesteld op verhouding 3:4 en worden alle foto's in landscape (liggend) formaat getrokken.
Zie hieronder: Overzichtsfoto links is genomen met de camera op 3:4, detailfoto rechts is genomen met de camera op 9:16. Zoals je ziet vult de overzichtsfoto mooi op, terwijl je bij de detailfoto witrulmtes krijgt boven en onder. Alle placeholders voor foto's hebben een 3:4 verhouding, met uitzondering van de plannen. Die zijn gewoon ruim genomen en daar wordt toch niet altijd witruimte aan toegevoegd, enkel wanneer het niet anders kan.
Het Inspectieprotocol legt op dat plannen en foto’s leesbaar moeten zijn.
Bij voorkeur wordt een plan opgemaakt per verdieping per gebouw. Maar in functie van de leesbaarheid kunnen er meerdere plannen aangemaakt worden voor een verdieping. Als er teveel fiches (asbestmaterialen) zijn aangeduid op een plan, kan dit de leesbaarheid beperken, en kan de deskundige dus een apart plan te maken voor bv.:
- Gebouw A, verd. +0: schrijnwerk
- Gebouw A, verd. +0: vloeren
- Gebouw A, verd. +0: wanden
- Gebouw A, verd. +0: leidingisolatie
De asbestmaterialen zelf moeten ook leesbaar aangeduid zijn op het plan
- Bv. een lijntraject tekenen (door verschillende lokalen) voor een buis, koker of leidingisolatie (ook indien niet-asbesthoudend)
- Bv. een oppervlakte tekenen voor een vloerlaag, dakbedekking of plafond (ook indien niet-asbesthoudend)
- Bv. verschillende monsternamepunten van een mengmonster aanduiden (ook indien niet-asbesthoudend)
Deze foutmelding komt meestal voor wanneer je offline of bij slechte verbinding wijzigingen aan een fiche uitgevoerd hebt gelijktijdig met een andere gebruiker. Op het moment dat de verbinding weer werkt stelt het systeem vast dat er al wijzigingen uitgevoerd zijn. De door jou aangepaste gegevens kunnen dan niet automatisch gesynchroniseerd worden.
Oplossing: Maak de wachtrij rechts bovenaan leeg en verwijder alle offline acties.
1. Klik daarvoor rechts bovenaan op het icoontje
2. Klik dan op “Verwijder alle offline acties”
Deze melding zal verschijnen als u aanmeldt onder eigen naam en voornaam.
Oplossing: Meld u steeds aan voor het bedrijf waarvoor u werkt.
Als je aanmeldt in de databank krijg je in een aantal gevallen onderstaande meldingen. Deze wijzen erop dat je geen schrijfrecht hebt. Dit kan zijn omdat je aanmeldde als natuurlijke persoon of omdat er een probleem is met het persoonscertificaat, het procescertificaat of de aansluiting (vb. een van beide certificaten is geschorst, opgeheven of stopgezet).
Deze boodschappen zullen bij een van de volgende releases van de databank duidelijker geschreven worden.
In onderstaande geval is de ADI aangemeld als natuurlijke persoon waardoor die uiteraard geen schrijfrecht (= beperkte toegang) heeft. Het aanmelden als natuurlijke persoon kan je snel zien doordat er linksboven naast het huisje geen bedrijfsnaam vermeld staat.
Asbestdeskundigen kunnen de aanwezigheid van een afdruipzone in de bodem ingeven in de databank. Voorlopig worden die gegevens niet opgenomen in een asbestattest.
De grote kans op aanwezigheid van een afdruipzone langs verweerde asbestcementen dak- en gevelbekleding is uitvoerig gedocumenteerd in bodemonderzoeken en studies. Wat nog onvoldoende bestudeerd is, is het effectieve blootstellingsrisico dat al dan niet uitgaat van een afdruipzone. Wat is de kans op het vrijkomen van asbestvezels? Wat is het gedrag van de asbestcementdeeltjes in de bodem?
Daarom laat de OVAM eerst verder onderzoeken wat de effectieve blootstellingsrisico’s zijn. Op basis van dit onderzoek kunnen we het juiste beleid uitstippelen en de juiste beheersmaatregelen en adviezen opnemen in de asbestattesten.
U vindt de facturen terug via de asbestinventarisdatabank. Enkel personen met de rol ‘asbestinventaris medewerker’ in gebruikersbeheer Vlaanderen (ACM/IDM) kunnen de facturen raadplegen. Bedrijven (ook éénmanszaken) kennen iemand binnen het bedrijf die rol toe in ACM/IDM. Eenmaal deze persoon het juiste gebruiksrecht heeft gekregen, ziet die een extra tab ‘facturatie’ in de inventaristoepassing. Via deze tab kan de medewerker de facturen raadplegen.
Om de facturen te kunnen inzien moet u in gebruikersbeheer Vlaanderen (ACM/IDM) het gebruikersrecht ‘asbestinventaris medewerker’ krijgen in het veld ‘Context’ zoals is aangegeven in de figuur hieronder.
U vindt de handleiding om deze rol toe te kennen op onze pagina met vakinformatie
De OVAM publiceert een lijst van de procesgecertificeerde ADI’s op haar website. Op die manier kunnen particulieren en makelaars eenvoudig de weg vinden naar bedrijven die hun een asbestattest kunnen bezorgen.
Procesgecertificeerde ADI’s kunnen de contactgegevens van hun bedrijf voor deze lijst zelf toevoegen en aanpassen via de inventarisdatabank. Om de contactgegevens te kunnen toevoegen of aan te passen moet u beschikken over de rol van ‘asbestinventaris medewerker’. Dan verschijnt in de databank het extra tabblad ‘Contactgegevens’.
Heeft u nog geen rol voor uw bedrijf?
Volg dan de richtlijnen in de “Handleiding voor het toekennen van rollen in “Gebruikersbeheer Vlaanderen (ACM/IDM)”: voor een procesgecertificeerde ADI of werkgever van een interne preventieadviseur of milieucoördinator.”
Heeft u al een gebruikersrecht van ‘OVAM Gebruiker’?
vb. met de rol ‘Asbestinventaris deskundige’. Dan moet u het bestaande gebruikersrecht aanpassen.
Volg hiervoor de richtlijnen in de “Handleiding: aanpassen van een gebruikersrecht of een bijkomend gebruikersrecht toekennen in “Gebruikersbeheer Vlaanderen (ACM/IDM)”: voor een procesgecertificeerde ADI of werkgever van een interne preventieadviseur of milieucoördinator.”
Het is niet mogelijk om de contactgegevens van verschillende startplaatsen of uitbatingszetels op te nemen in de lijst.
U kan een bestaande asbestinventaris corrigeren zonder een bijkomende retributie te moeten betalen. Dit kan enkel binnen de 30 dagen na het finaliseren van de inventaris.
Het is niet mogelijk om twee correcties op te starten vertrekkend van het originele asbestattest. Voerde een ADI al een correctie of vernieuwing uit op een asbestattest en moet u die laatste versie opnieuw aanpassen? Dan moet u voor die aanpassing vertrekken van de gecorrigeerde/vernieuwde versie. Start u de aanpassing vanuit het originele asbestattest, dan kunt u die niet finaliseren.
De databank beschikt niet over de functionaliteit om volledig offline een asbestattest op te maken. Ze ondersteunt wel de continuïteit bij de opmaak indien de internetverbinding tijdelijk wegvalt, bijvoorbeeld in een ondergrondse ruimte.
Opgelet, we raden af om met meerdere deskundigen tegelijk in dezelfde fiches of plannen te werken bij een slechte verbinding. Dit kan leiden tot conflicten waardoor de wachtrij vast komt te zitten en werk verloren kan gaan. Bij de vakinformatie over het asbestattest voegden we een nieuwe handleiding toe om correct te werken bij een slechte internetverbinding.
Het aanduiden van het verkeerde item in het keuzemenu ‘(asbest)toepassing’ in bv. een bronfiche, kan grote gevolgen hebben. Bepaalde asbesttoepassingen krijgen namelijk automatisch het label ‘niet-asbestveilig’ en de mijlpaal 2034, ongeacht de toestand. We denken daarbij aan ‘dak- en gevelbekleding: golfplaten’.
Indien een ADI hierbij foutief ‘golfplaten’ aanduidt onder het thema ‘verloren bekisting’, maakt de databank deze automatische link dus niet. Bijgevolg kan een asbestattest een foutieve eindconclusie bevatten.
De ADI moet bij een selectieve lijst van asbestmaterialen motiveren waarom geen monstername uitgevoerd is. Een van de mogelijk aan te duiden motivaties is de weigering van de eigenaar-opdrachtgever. De andere mogelijkheden zijn een onderzoeksbeperking (bv. omwille van hoogte, veiligheid) of risico op schade die groter is dan inherente schade.
Deze dropdown-lijst verschijnt bij een beperkte lijst van asbestmaterialen. Het gaat om materialen waarvan het asbesthoudend karakter noch visueel noch auditief kan bepaald worden en waarvoor enkel een monstername en laboanalyse uitsluitsel kan geven over het niet-asbesthoudende karakter. De motivatie is ook nodig als de kostenimpact relatief groot is: de kostprijs om de toepassing te verwijderen is veel lager als de toepassing niet-asbesthoudend is tegenover wel asbesthoudend.
Bij weigering van monstername neemt u het materiaal ook op in een bronfiche in de databank. U kiest voor ‘vaststelling en expertise’ als identificatiemethode en selecteert de juiste motivatie.
Het asbestattest neemt de door de ADI aangeduide motivatie over in de fiche van het materiaal. Dit moet de communicatie met de opdrachtgever stimuleren zodat die een geïnformeerde keuze maakt over het al dan niet nemen van monsters.
Bestaan er bruikbare bewijsdocumenten, dan kiest de ADI bij identificatiemethode voor ‘bewijsdocument + vaststelling en expertise’. De ADI laadt vervolgens het bewijsdocument op in de databank. Als er geen bewijsdocumenten of monstername zijn, dan kiest de ADI voor ‘vaststelling en expertise’ als identificatiemethode.
Voorbeeld: Zo kunnen vinyltegels of zwarte lijm asbesthoudend of niet-asbesthoudend zijn. Auditief of visueel valt dit vaak niet te determineren. De kosten voor een verwijdering liggen aanzienlijk lager als de asbestverdachte materialen niet-asbesthoudend blijken te zijn. Daarom is er bij de identificatiemethode 'vaststelling en expertise' een motivatie nodig als de ADI geen monster neemt. Als er al een bruikbaar bewijsdocument van een eerdere monstername bestaat, kiest de ADI voor een andere identificatiemethode: ‘bewijsdocument + vaststelling en expertise’.
Voor meer informatie over hoe u moet omgaan met een weigering tot monstername kan u terecht bij de veelgestelde vragen over de communicatie met de opdrachtgever “Wat moet ik doen als een opdrachtgever weigert dat ik monsters neem?”
Zie ook titel 4.2 in het inspectieprotocol en 5.3.12 van de leidraad.
Op dit ogenblik kan een inventaris in principe onbeperkt 'in opmaak' blijven staan.
Zolang de inventaris de status 'in opmaak' heeft, kan een andere ADI echter ook een inventaris opstarten op die locatie en het attest genereren. Van zodra een andere ADI een attest genereerde op dezelfde locatie, kan de eerste ADI zijn of haar inventaris niet meer finaliseren.
De bron die de asbesttoepassing dient te gebruiken is het Grootschalig Referentiebestand (GRB), zie meer info op: https://www.vlaanderen.be/digitaal-vlaanderen/onze-oplossingen/basiskaart-vlaanderen-grb
Omdat deze bron niet altijd 100% up to date is, kan u in de asbesttoepassing adresaanvullingen ingeven, omdat OVAM geen bevoegdheid heeft om de bronkaarten van https://www.geopunt.be/shared/ te wijzigen.
Dit is geen probleem van niet-functioneren van de databank, dit is een probleem met betrekking tot het foutief gebruik van de databank. Het is niet mogelijk om twee correcties op te starten vertrekkend van het originele asbestattest. De databank houdt dit tegen anders zouden er twee attesten bestaan voor dezelfde inspectielocatie. Zo’n fout brengt het principe van “één uniek attest per inspectiegebied” in het gedrang.
U bent een tweede correctie gestart op de originele inventaris waarop al een correctie werd uitgevoerd. U had de tweede correctie moeten uitvoeren op de meest recente versie van het asbestattest (die eerste correctie) in plaats van op het originele attest. U kunt het asbestattest vanuit de 2de correctie niet generen.
Werk ook niet met een correctie of vernieuwing van een attest voor een eerste inspectielocatie om een attest voor een andere inspectielocatie af te leveren. Bij een correctie of vernieuwing archiveert u de vorige versie van het attest waardoor er voor de eerste inspectielocatie geen (geldig) asbestattest meer bestaat.
Vaak voorkomende fouten
Het Inspectieprotocol legt op dat plannen leesbaar moeten zijn. Hou daarom rekening met onderstaande richtlijnen bij het opstellen van de plannen.
Maak bij voorkeur één plan op per verdieping per gebouw en dus niet één plan per materiaal.
Bijvoorbeeld:
- Gebouw A, daken en gevels
- Gebouw A, verd. +1
- Gebouw A, verd. +0
- Gebouw B, verd. +0
- Gebouw B, verd. -1
Moet u te veel fiches (asbestmaterialen) aanduiden op een plan? Dan kan u om de leesbaarheid te bewaren, opteren om een apart plan te maken voor bv.:
- Gebouw A, verd. +0: schrijnwerk
- Gebouw A, verd. +0: vloeren
- Gebouw A, verd. +0: wanden
- Gebouw A, verd. +0: leidingisolatie
Doe dit enkel als dit nodig is om de materialen duidelijk terug te vinden. Anders verveelvoudigt u onnodig het aantal pagina’s in het attest. Dit vermindert de duidelijkheid en bruikbaarheid van het attest voor de eigenaar.
Duid de asbestverdachte materialen zelf ook leesbaar aan op het plan
Bijvoorbeeld:
- een lijntraject tekenen (door verschillende lokalen) voor een buis, koker of leidingisolatie;
- een oppervlakte intekenen voor een vloerbekledingslaag, dakbedekking of plafond;
- verschillende monsternamepunten van een mengmonster aanduiden.
Doe dit ook voor niet-asbestverdachte materialen zodat er achteraf geen discussie kan ontstaan.
In het asbestattest worden de namen van constructies en plannen vermeld zoals u ze in de databank ingeeft. Automatisch gegenereerde namen kunnen echter tot onduidelijkheid leiden voor de klant. Het risico bestaat dat materialen op een bepaalde verdieping over het hoofd worden gezien, waardoor ze niet veilig met deze materialen kunnen omgaan.
Om ervoor te zorgen dat klanten eenvoudig kunnen achterhalen welke materialen zich in welke constructies bevinden en op welke verdieping, is het belangrijk om elk plan een duidelijke titel te geven. Gebruik bijvoorbeeld “Woning, kelder-1” of “Garage, gelijkvloers”.
Dit kan door op het potloodje rechts van de naam van de constructie en het plan te klikken, een heldere naam in te vullen en te valideren door op het groene vinkje te klikken.
Maakt u gebruik van verwijzingen naar namen van lokalen? Zorg dan dat deze ook duidelijk terug te vinden zijn met een annotatie op de plannen. In de loop van de jaren kan het gebruik van een lokaal en de naamgeving veranderen.
Bij een monstername moet de asbestdeskundige ervoor zorgen dat het monster voldoende representatief is voor het volledige materiaal dat opgenomen is in de fiche. De asbestdeskundige maakt één fiche per type toepassing en mag verschillende toepassingsvormen van een materiaal niet mengen bij monstername of in één fiche.
Bijvoorbeeld: het materiaal ‘mastiek’ komt voor onder verschillende toepassingen:
- mastiek tussen glas en schrijnwerk
- mastiek tussen metselwerk en schrijnwerk
- mastiek als uitzetvoeg
- mastiek tussen roofing en metselwerk
- mastiek aan metalen kokers
Komen deze toepassingen samen voor in een gebouw? Dan neemt de asbestdeskundige van elk van deze toepassingen aparte monsters. Het kan namelijk gaan om verschillende soorten mastiek: asbesthoudende, niet-asbesthoudende, aangebracht op een ander moment, … Elke toepassing kan ook een verschillende risicobeheersing en verwijderingskost hebben.
Het doel van een asbestattest is onder meer om de eigenaar te stimuleren om asbest te verwijderen. Waar zit er onveilig asbest en hoe kan de eigenaar dat concreet aanpakken?
In de databank geeft de asbestdeskundige advies over de verwijderingsmethode. Het is een niet-bindend advies, maar het moet wel overeenstemmen met de Vlaamse milieuwetgeving en met de CODEX over het welzijn op het werk. Een eigenaar zal op basis van dit advies namelijk contact opnemen met een (erkende) onderneming of iets zelf verwijderen.
Er is niet altijd een één-op-één relatie tussen een specifieke asbesttoepassing en de verwijderingsmethode. Advies op maat is dus nodig. De deskundige moet kunnen motiveren waarom een particulier iets zelf mag verwijderen of waarom de tussenkomst van een erkende asbestverwijderaar noodzakelijk is. Zo kan het zijn dat lambrisering het best verwijderd wordt in een hermetische zone door een erkende asbestverwijderaar, omdat het materiaal gelijmd is aan een volle muur. Wanneer de platen echter geschroefd zijn, kan de techniek van eenvoudige handelingen door een aannemer met een correcte opleiding asbestverwijdering volstaan.
Als dit advies verkeerd is, dan kunnen verwijderkosten onder- of overschat worden of worden materialen misschien niet op de juiste manier verwijderd. De correctheid van dit advies vormt dus een belangrijk aandachtspunt bij de kwaliteitscontroles door de CI’s.
De deskundige krijgt sinds release 38 feedback bij de keuze van verwijderingsmethode als deze een uitzonderlijke combinatie is met de asbesttoepassing en/of het bindmiddel vb. asbesthoudend pleisterwerk verwijderen met eenvoudige handelingen. Het is geen blokkerende melding, maar een waarschuwing.
Het aanduiden van het verkeerde item in het keuzemenu ‘(asbest)toepassing’ in bv. een bronfiche, kan grote gevolgen hebben. Bepaalde asbesttoepassingen krijgen namelijk automatisch het label ‘niet-asbestveilig’ en de mijlpaal 2034, ongeacht de toestand. We denken daarbij aan ‘dak- en gevelbekleding: golfplaten’.
Indien een ADI hierbij foutief ‘golfplaten’ aanduidt onder het thema ‘verloren bekisting’, maakt de databank deze automatische link dus niet. Bijgevolg kan een asbestattest een foutieve eindconclusie bevatten.